Première compagnie barbarie / BRONKS
Eindeloos beginnen
De voorstellingen van compagnie barbarie vertellen steeds iets over en iets via theater: het medium zelf wordt ingezet als een metafoor voor grotere onderwerpen. In ‘Première’ (8+) gaat het over de moeilijkheid én over de schoonheid van beginnen - met een voorstelling, met het leven.

Het enige echte begin van ‘Première’ verbeeldt alvast het in scène zetten van een dagelijks weerkerend oerbegin. In een sobere setting van witte wand en witte vloer knipt de lichttechnicus (Sarah Vangeel) met de vingers, het zaallicht dooft, stagiair Francis (Francis Geeraert) neemt zijn plaats in achter de staande spot links vooraan. De grote, oranje vuurbal die hij langzaam laat klimmen tegen de witte wand krijgt een mysterieuze schijn boven het wolkendek dat door de rookmachine wordt aangeblazen. In een eindeloze loop kwinkeleren de violen van Vivaldi’s Lente.
Dit zorgvuldig en overduidelijk in scène gezette begin zal slechts de eerste zijn van vele geboortes, want ‘Première’ bestaat uitsluitend uit startscènes - met uitzondering van die momenten waarop onwelkome eindscènes de plannen van de makers dwarsbomen. De makers, dat is ‘compagnie barbarie’ - de podiumversie van de ‘echte’ barbaries.
Veelbetekenend is het dat ze als tweede in de reeks, na het onontkoombare opgaan van de zon, kiezen voor een blijkbaar even belangrijk startpunt: het artistieke begin. Dat heeft nochtans voeten in de aarde, want ondanks de zorg waarmee de dienstbare technici setting, licht en kleur voorbereiden, slaagt het creatieve genie (Vangeel) er niet in een doelbewuste daad te stellen. Beginnen is het allermoeilijkste, en pas wanneer er iets ontploft achter de rug van de kunstenaar trekt die in een schrikbeweging, en stoemelings, een eerste veeg op het witte canvas. Voilà, de geboorte van een kunstwerk - zo makkelijk kan het zijn.
Het begin bezit alle potentieel, alles moet nog gedacht worden, alles moet nog gebeuren, de voorstelling kan nog alle voorstellingen worden.
Scène na scène worden vervolgens diverse vormen van ‘beginnen’ opgezet, van de start van een poolavontuur tot het betrekken van een nieuw huis. Met dezelfde beperkte set technische middelen (spot, rookmachine, witte rijdende panelen) schakelen de barbaries - zowel het gezelschap als hun ‘podiumversie’ - snel van scène naar scène, steeds de kunstmatigheid van hun handelen dik in de verf zettend.
Het is mooi hoe de strakheid van het concept gaandeweg verwatert, de scènes minder welomlijnd worden, maar ook dat de theatertechnische betekenis van dat ‘beginnen’ (de première, de eerste scène) uitdijt naar zowel banale als meer persoonlijke, existentiële en filosofische betekenissen. Begrippen als ‘nieuw’ en ‘origineel’ worden bevraagd, net als ‘herhaling’ en ‘routine’ en uiteindelijk ook ‘geboorte’ en ‘dood’. Stagiair Francis is (zowel reëel als op de bühne) ‘nieuw’, ‘net uit het ei’ - waar de barbaries al een geschiedenis van twintig jaar samen hebben. Hij is de helft van hun leeftijd; zij zijn dichter bij het ‘einde’ dan hij. De eindeloze variaties van Vivaldi’s ‘Vier seizoenen’ herinneren eraan dat alles zich herhaalt, maar steeds een tikkeltje anders. Evengoed stelt de geluidstechnicus (Lotte Vaes) sakkerend vast dat plaatjes draaien ‘oud’ en ‘out’ is, en dat ze niet begrijpt waarom niet iedereen digitale speellijsten gebruikt.
Steeds opnieuw zingt deze ‘compagnie barbarie’ de lof van het beginnen, en in hun woorden klinkt Hannah Arendts politieke filosofie door: het begin bezit alle potentieel, alles moet nog gedacht worden, alles moet nog gebeuren, de voorstelling kan nog alle voorstellingen worden. Elke hint naar een mogelijk einde wordt op afschuw en ontsteltenis onthaald, zoals wanneer Francis onbewust een eindscène ‘veroorzaakt’ - oeps - en streng tot de orde wordt geroepen. ‘Het einde ligt gevoelig', krijgt hij te horen van barbarie Amber Goethals. ‘Maar willen jullie dan niet weten hoe het afloopt?’ is zijn verwonderde wedervraag.
Prachtig is het hoe deze ‘beginneling’ met zijn naïeve vragen de 'oudgedienden' wijst op de problematische gevolgen van hun angst voor het einde. Zijn vragen bevatten een grote filosofische waarheid, want zonder einde heeft het begin van een voorstelling geen betekenis, net zoals we de dood nodig hebben om zin te geven aan het leven. Hoe problematisch die vrijheid van het ‘witte blad’ (of van het onbeperkte handelingspotentieel van Arendt) kan zijn blijkt uit een geweldige scène waarin een prinsessenpersonage (Liesje De Backer) zodanig vrij is om te beginnen dat ze niet weet wat te doen - ze echoot daarmee de verlamming van de schilder bij het begin. Als alles mogelijk is, waar of hoe dan te beginnen? Wanhopig stript ze zichzelf van eindeloze laagjes jurken, vervelt ze van het ene personage in het andere, in de hoop dat iemand haar de richting wijst. Het is Francis die haar verlost, door als reddende prins een traditioneel, geijkt einde te performen. ‘En ze leefden nog lang en gelukkig’, klinkt het haast triomfantelijk.
Hoe de angst voor het einde overwinnen? Hoe uit de impasse geraken van het eindeloze beginnen? Hoe deze voorstelling beëindigen als ze geen eindscène mag bevatten? Of moeten de kinderen dan eeuwig in de zaal blijven zitten? De uitweg ligt in een even simpele als ontroerende herdefiniëring van het ‘einde’ met welhaast boeddhistische allure: er is geen eindstreep, enkel het verglijden van materie in materie. Niets verdwijnt, alles neemt slechts een andere vorm aan: het verdwijnen van het ei betekent het verschijnen van het kuiken. Zo bekeken is elke eindscène niet meer dan de schakel naar een nieuw begin, een nieuwe voorstelling.
compagnie barbarie zit met ‘Première’ (maar ook al met voorganger ‘Dit Is Niet De Titel’) recht in de poetica, speelstijl en dada’s van dat andere straffe denkende en spelende gezelschap: de HOE. Spelend met het medium hebben ze het over het leven - alleen verhoudt barbarie zich met die insteek voornamelijk tot een jong publiek, waar de HOE een avondcircuit bedient. Terugkijkend op de geschiedenis van dit gezelschap is het bijna niet te geloven hoezeer de vijf (met shoutout voor Karolien De Bleser als vaste regisseur) de laatste jaren is gegroeid in denken en creëren. Ik herlees oude recensies waarin voorstelling na voorstelling wordt gewezen op de frisse, absurde, heerlijke ideeën die de barbaries voorleggen, maar die steevast stuklopen in een dramaturgieloze poel van chaos. Die frisse, absurde, heerlijke fantasie is gebleven, maar vandaag zitten de voorstellingen in concept en uitwerking strakker dan ooit. Alles klopt aan deze ‘Première’: de inhoud, de vorm, de bezetting - met Francis als een geniale aanwinst in spel én rol. Dit is gelaagd, humoristisch, filosofisch (meta-)theater op hoog niveau, dat bovendien moeiteloos zijn doelgroep vindt.
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz