Toneel / Performance

4.48 - Sarah J_Kane Sara Debosschere / Marc Vanrunxt/De Roovers & Kunst/Werk

Ronddolen in een psychose

Sarah Kane schreef het stuk ‘4.48 Psychosis’ in 1998. Ze was toen een rijzende ster in de Britse theaterwereld, maar ook een rebel die leed onder depressies en zelfmoordgedachten. Kort daarna pleegde ze ook zelfmoord. Het stuk kreeg daardoor een mythische status, als een verslag voor de feiten. Het stuk is echter vooral een aangrijpende, en literair erg sterke verkenning van de psychotische ervaring van de wereld. Actrice Sara Debosschere en choreograaf Marc Vanrunxt proberen die kwaliteit zichtbaar en tastbaar te maken in '4.48 - Sarah J_Kane', hun enscenering van dit stuk. Ze betrokken er danser Robson Ledesma bij.

4.48 - Sarah J_Kane
Pieter T’Jonck NTGent, Minnemeers meer info download PDF
07 maart 2023

Een gemakkelijke rit kan de première van ‘4:48' voor de spelers niet geweest zijn. Op de eerste rij zat een vrouw die duidelijk in de war was. Ze tokkelde voortdurend op haar telefoon, en barstte geregeld in een schelle lach uit terwijl ze stampvoette. Toch weigerde ze de zaal te verlaten toen haar dat verzocht werd. Achteraf applaudisseerde ze luidruchtig. Houd als performer maar stand in zo’n situatie, zeker als de eerste keuze van de enscenering er één is van verstilling en vertraging.

Je krijgt volop tijd om de scenografie van Stef Stessel in je op te nemen voor de spelers verschijnen. De vloer is bedekt met een enorme, witte dierenvacht, als een zachte huid om je tegenaan te vleien. Grijze doeken, gedrapeerd over stangen bakenen de achterzijde en de rechterkant van de speelvloer af. Links reflecteert een groot, langwerpig paneel ­ het lijkt wel een abstract doek ­ in lichtgrijze tinten het licht van een batterij spots en verspreidt zo een zacht licht over de vloer. Een grote gloeilamp, vlak boven de vacht, en een beweegbare spot zijn de enige andere lichtbronnen.

Sara Debosschere en Robson Ledesma wandelen die ruimte binnen zoals muzikanten dat doen: een klein beetje plechtig, maar wel als zichzelf, niet als een personage. Ze dragen beide een zelfde lange, mouwloze tuniek. Bij Debosschere is die vaalgroen, bij Ledesma antracietkleurig. Aan de rand van de pelsenvloer staan ze stil en kijken ons even aan. ‘Je hebt vrienden. Je hebt veel vrienden’ zegt Debosshere op neutrale toon. Ledesma zegt het haar na in het Engels, zachter.

Zo glip je bijna ongemerkt binnen in het relaas van een nakende psychose. Die begint met een angstdroom over een vloer van kakkerlakken die wegzakt. De vrouw die spreekt is nochtans lucide: ze beseft dat ze geen vat meer heeft op wat er in haar hoofd omgaat. Ze spreekt over een laatste flits licht voor het definitief duister wordt.

Er klinkt veel zelfhaat door in haar woorden. Ze klaagt erover dat ze niet kan liefhebben, maar ook dat niemand haar kan begrijpen in haar staat. In terloopse toespelingen gaat het ook over een ongelukkige jeugd, wat haar dan weer brengt tot een scheldtirade tegen een God die ons gedumpt heeft in een wereld zonder betekenis, zonder ons daarvan op de hoogte te stellen.

Debosschere blijft lange tijd zichzelf, de speler die de tekst exploreert

Debosschere spreekt die stroom van woorden aanvankelijk behoedzaam uit, alsof ze die nog aan het proeven was. Je luistert naar wonderlijke, over elkaar struikelende, maar soms briljante, zinnen, zonder een patroon of een verhaal te horen. Debosschere wordt ook geen personage à la Sarah Kane: ze blijft lange tijd zichzelf, de speler die de tekst exploreert.

Haar tekstzegging krijgt een tegenvorm in de bewegingen van Ledesma. Hij cirkelt rond de vloer als een schaduw, behoedzaam, vluchtig. Hij kon wel staan voor al wat ­ tot wanhoop van de schrijfster ­ onuitgesproken blijft in de tekst.

Soms neemt Debosschere mee een duik in die wereld zonder woorden. Al vroeg in het stuk voert ze met Ledesma een reeks rituele armbewegingen uit. Ze staan dan tegenover elkaar aan weerszijden van de witte pelsenvloer. Ze reiken met de handen naar elkaar, spreiden ze uitnodigend zijwaarts, brengen ze naar hun hart. Maar raken doen ze elkaar niet. Later zal Ledesma zich over Debosschere buigen als ze neerligt op de vloer als om haar te omhelzen, wat hij ook dan toch weer niet doet.

Het lijkt me niet dat zo’n beelden ons iets willen uitleggen. Maar suggestief zijn ze wel: het is alsof je ziet hoe de vertelster de mensen om haar heen, of zelfs de wereld om haar heen, als ver weg, onaanraakbaar, onbegrijpelijk begint te ervaren. wordt. Een ijle vrouwenstem op de achtergrond versterkt dat gevoel. ‘See me, feel me, touch me, hear me’ zingt ze telkens weer, met een overduidelijke verwijzing naar het psychotische hoofdpersonage in ‘Tommy’ van The Who uit 1969.

Door die abstracte tekstbehandeling ontgaat je als kijker lange tijd dat er diverse personages, vooral psychiaters, in het stuk opduiken. Dat blijkt pas echt als het stuk, ergens voorbij de helft, lijkt te herbeginnen, met de woorden ‘Je hebt vrienden. Je hebt veel vrienden’. Pas dan begrijp je dat een dokter die uitspreekt om Kane moed in te pompen: ‘Als je zoveel vrienden hebt die om je geven, dan moet er toch iets in jou zijn dat je de moeite waard maakt?’

Vanaf nu wordt Debosschere vaker, en duidelijker, wel een personage: de schrijfster die een psychose beleeft tegenover haar dokters. Daar voert de vrouw een verbitterd gesprek mee. Ze haat hun gespeelde begrip, ze haat hun vruchteloze remedies, ze haat de oefeningen ­ achterwaarts tellen in stappen van zeven bijvoorbeeld ­ die niet helpen en blijk geven van hun fundamentele onbegrip.

Toch krijgen die personages nooit scherpe contouren: je blijft vooral de actrice zien die probeert de volle betekenis van de tekst te pakken, te betrappen, eerder dan de ‘faits divers’ te verduidelijken. Daar miste ik als kijker wel iets: het bemoeilijkte voor mij de inleving in de complexe tekst. Een personage is toch altijd een soort aanknopingspunt dan.

Op het einde klinken op de achtergrond de eerste schuchtere gitaarakkoorden van ‘Rock’n Roll Suicide’ van David Bowie tientallen keren na elkaar. Pas als De Bosschere en Ledesma achterover zakken ­ ze liggen er voor dood ­ breekt de song door. Het is een ongewoon moment, want je beseft plots dat Bowie al in 1972 net dezelfde thema’s aanraakte als Kane. Onvermogen om te zeggen wat er in je omgaat, eenzaamheid, zelfmoordgedachten, wanhopig verlangen naar contact, het zit er allemaal in.

Na de laatste doordringende uithaal van de strijkers in de song valt een zware stilte. Toch is het laatste woord dan niet gezegd. Plots komt Debosschere weer overeind, kijkt ons met haar grote ogen aan en roept bijna: ‘Doe de gordijnen open’. De gordijnen achter en opzij van het podium blijven echter doodstil hangen. In de spanning tussen die hartenkreet en de onverschilligheid van de ruimte zit de spanning en zelfs de hele betekenis van deze enscenering. 

Uw steun is welkom
Pzazz.theater vraagt veel tijd en inzet van een grote groep mensen. Dat kost geld. Talrijke organisaties steunen ons, maar zonder jouw bijdrage als abonnee komen we niet rond als we medewerkers eerlijk willen betalen. Uw steun is van vitaal belang en betekent dat we onafhankelijk recensies over de podiumkunsten kunnen blijven schrijven. Alvast bedankt!

Abonneren Login