A revue Benjamin Abel Meirhaeghe
Opera als toekomstvisioen
‘A revue’ van Benjamin Abel Meirhaeghe, met Louise van den Eede als dramaturg en 'librettist', is een verbluffende opvoering. Een groep van meer dan 25 performers, scenografen, kostuumontwerpers, muzikanten en beeldhouwers zette zijn schouders onder dit project in de rand van de gevestigde circuits. Maar nog verbazender is de energie en panache waarmee de groep het revolutionaire en erotische potentieel van (opera-) muziek aanboort.
De ruimte van de Concertzaal in de Gentse Opera is in het duister gehuld. Licht komt er enkel van onder de tribunes aan de lange zijden van de zaal en zoeklichten die hun lichtbundels door de zaal werpen. Op de vloer ligt een tapijt dat het parket aan het zicht onttrekt. Maar zelfs in dit schemerduister blijft de zaal, met zijn wel tien meter hoge plafond en zijn rijke, hoewel tot op de draad versleten, decoratie een wondertje van architect Louis Roelandt (1786-1864).
Later in de voorstelling speelt ook de ovale ‘redoutezaal’ waarlangs je deze concertzaal bereikt, een rol in het stuk. Functioneel dient de zaal in deze voorstelling als de coulissen waarlangs de spelers het speelveld betreden. Maar de pracht en praal van die Redoutezaal, en de vernuftige, perspectivische verbinding met de Concertzaal, suggereren dat daar nog veel meer gebeurt dan wat we op het podium zullen zien.
Misschien is deze concertzaal wel net omwille van zijn groezelige en verwaarloosde staat de perfecte locatie voor ‘A revue’. Een verlaten en vergeten ruimte waar een kleine gemeenschap van geestverwanten zich verschanst heeft om er iets te vieren wat het midden houdt tussen een praaloptocht, een Zwarte Mis en een barokspektakel. Hun kostuums zijn pover van makelij -rijk zijn deze lieden niet- maar desondanks opzichtig en pralerig. Hier zal een feest volgen, ook al zijn er geen middelen.
'A revue' wordt inderdaad een grootse vertoning, in de barokke zin van het woord. Een spel dat niets wil vertellen of verduidelijken, noch een moraal heeft, maar het leven viert in zijn ideale vorm,-ongeacht het feit dat het ‘echte’ leven daar doorgaans weinig op lijkt.
Daar hoort sfeerschepping bij. Een elektronisch klanktapijt van Laurens Mariën en Jasper Segers luistert de ruimte op. Een spaarzame, maar intrigerende scenografie van Bart Van Merode: verchroomde constructies van krullerige staven die tafels suggereren of een sokkel bieden aan curieuze boetseerwerken van beelden in klei van Julian Weber. Een paradoxaal beeld: uit de hand gelopen art déco luxe en primitieve, pseudo-religieuze beelden.
Je vergaapt je al een hele tijd aan deze ruimte als twee spelers, Hanako Hayakawa en (denk ik) Adrien de Biasi wat landerig voorbij lopen. Ze dragen bodysuits met bloemrijke prints in fel groen, roze en zwart. Hayakawa draagt daarboven dan een corset van leren riempjes. Meteen hangt er een nog ongearticuleerde erotische spanning in de lucht.
Maar de twee maken je ook nieuwsgierig: ze proeven de woorden ‘In’, ‘Dust’, ‘Tree’, en proberen ook eens ‘Industry’ en andere combinaties uit. Achter hen duikt Jelle Haen op, in een zelfde outfit. Hij haakt de losse woorden aaneen tot een verhaal over ‘vibrations’ die de materie doortrekken. Over hoe alles vergaat tot ‘dust’, maar ook weer tot leven komt.
Een voorstelling over intensiteiten, expressie, verbeelding en erotiek
Het is een programmaverklaring voor een voorstelling waarin het over intensiteiten, over expressie en verbeelding en zeker ook over erotiek gaat, maar dan zonder dwingende logica of samenhang. En ook nog: een voorstelling die op de puinhopen van een verwoeste wereld iets nieuws bouwt. Die verwoesting zit er op veel manieren in. De coronacrisis schemert uiteraard door, maar ook de kaalslag in het cultuurlandschap in naam van ‘de economie’. Of nog: de beklemming van een wereld die in naam van de normaliteit dol draait. Een cyberpunk opera, die de energie en passie, verscholen in oude vormen nieuw leven inblaast. Revolutie met een omweg langs het verleden.
Maar eerst moet de beuk erin natuurlijk. Niet verwonderlijk dus dat één van de eerste scènes een apocriefe ‘reenactment’ is van een optreden van Hugo Ball in het dadaïstische ‘Cabaret Voltaire’ in Zürich. Het is een belevenis: Maya Dhont, overmatig opgemaakt, beukt met overtuiging in op de piano terwijl danseressen het absurde ballet van toen uitvoeren. Treurnis over wat verloren ging moet er ook zijn. Een kwartet zangers -Arnout Lems, Ellen Wils, Maribeth Diggle en Jelle Haen zingt een elegie uit ‘Les Indes galantes’ van Rameau.
Zo herinner ik het me toch, want de gebeurtenissen volgen elkaar nu zo snel op, in zo’n grote verscheidenheid, dat ik de draad kwijt raakte. Ik som hier maar lukraak wat scènes op, de ene al verbluffender dan de andere.
Sophia Rodriguez claimt verschillende keren het podium, naakt, met slechts meterslange okselharen als kostuum. Een wilde oerkracht, een beest, dat juwelen uit haar vagina tevoorschijn tovert. Ook Eurudike de Beul verschijnt een eerste keer naakt. Ze ligt als voor dood op haar rug op het podium. Arnout Lems port haar buik aan. Met zijn rood geverfde kale hoofd ziet hij eruit als een wantrouwige inquisiteur. Maar die oneerbiedige aanrakingen doen De Beul weer herademen, en brengen haar tot zingen (Debussy?). Nog zo’n prachtig zangnummer: Ellen Wils’ doorvoelde interpretatie van Kurt Weil’s ‘Je ne t’ aime pas’. Een ander hoogtepunt: een canonzang onder leiding van Maribeth Diggle en een liefdeslied van Oriana Mangala.
Er zitten ook dolkomische momenten in de voorstelling. Simon Van Schuylenberg die, op hoge ‘kothurnen’ in de vorm van een staalskelet gestalte geeft aan het gebouw dat deze gebeurtenissen onderdak biedt, en volgens hem meer aandacht en eerbied zou mogen krijgen. Hij voert daarna, samen met Björn Floréal, een tegelijk hilarisch en innig duet op. Beide mannen betasten elkaars lichaam, tot en met hun intieme delen. Die huid is zo gevoelig dat ze bij elke aanraking klanken voortbrengt. Tenslotte omarmen ze elkaar hartstochtelijk. Ondertussen vindt achter hen een potsierlijke imitatie van Tsjaikovski’s ‘Notenkraker plaats.
Het stuk eindigt met een processie, met banieren en al. Daarin duikt een nieuw personage op. Een kaalgeschoren vrouw, met kinky ondergoed en laarzen van lakleer met plateauzolen. Het is een cameo van Dolly Bing Bing, die haar nummer ‘Eat me’ brengt: ‘Eat me, feed me, beat me, write me, tie me down, be my limits, push me down, break my spirit / We love with love that is more than love, my killer’. Een onbeschroomd pleidooi voor een alles verterende erotiek, een schroeiende verbeelding. De pop-versie van Georges Bataille. Eurudike De Beul repliceert daarop met een liefdeslied van Richard Wagner. Tegen dan zie je sterretjes.
Deze productie van ‘De theatermaker’ werd mee ondersteund door een bijzondere coalitie van OperaBallet Vlaanderen, De Vooruit en De Singel. Grote huizen die mee dromen met zo’ n gewaagde en buitenissige productie. Dat op zich doet dromen.
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz