Desire Louis Janssens
Op de kruising van pijn en plezier
Na ‘Serenade’, een solo en ‘Analoog’ een duet met Willem de Wolf sprak Louis Janssens nu drie performers aan om met hem de scène te delen in de voorstelling ‘Desire’. Samen schreven ze een stuk waarin ze hun verlangens op diepgaande en ontroerende wijze onder de loep nemen.
Vier performers wachten het toestromende publiek op. Ze kijken alle vier frontaal naar de zaal. Ze staan er in hun blote bast, met enkel een zwarte broek. Hun gezichten vertonen weinig uitdrukking. Af en toe bewegen ze lichtjes op de tonen van de muziek in de achtergrond. Als die muziek stopt, wordt het meteen stil in de zaal. Alle aandacht is op het podium gericht. Louis Janssens, Mourad Baaiz, Mick Galliot Fabré en Joshua Smits haasten zich naar een verhoogje dat zich vooraan, centraal op het podium bevindt. Eens ze hebben plaatsgenomen, gaan alle lichten uit. Even is het pikdonker.
Na enkele tellen verschijnt er een voorzichtig licht dat de blote bovenlijven van de spelers doet oplichten; hun onderlijven gaan op in de donkere achtergrond. Een tijdje staan de performers roerloos en dichtbij elkaar te kijken. Mourad Baaiz en Mick Galliot Fabré houden elkaars hand vast en Louis Janssens en Joshua Smits, die geschrankt achter de twee anderen staan, leggen hun handen op de schouders van die twee. Samen vormen ze een intiem tableau vivant, dat trefzeker de toeschouwers aankijkt.
De diepe schaduwen deden me denken aan het clair-obscur van Caravaggio. De gelijkenis treft des te meer omdat deze schilder in volle barokperiode de lichamen van zijn modellen nauwelijks idealiseerde. Hij verbeeldde gewone mensen zoals ze waren, met details als vuile nagels, loshangend vel, rimpels. Ook ‘Desire’ idealiseert niet: we zien gewone mensenlichamen. Het openingsbeeld met zijn uitgepuurde esthetiek raakt door de kwetsbaarheid die de spelers uitstralen. Hun blikken verraden dat ze zich ervan bewust zijn dat ze bekeken worden. In hun halfnaakt-zijn lijken ze zich gesteund te weten door elkaar. Ze vormen één front.
Louis Janssens neemt als eerste het woord: ‘Ik wil dat het stil is. Ik wil dat het heel lang stil is. Ik wil dat er wordt geluisterd.’ Daarmee doorbreekt hij de drukkende stilte en ontlokt hij een lach aan het publiek. Maar zo maant hij het ook expliciet aan tot stilte en tot luisteren. Dat maakt ruimte vrij voor een lange reeks uitspraken die beginnen met ‘Ik wil’ en zo uitdrukking geven aan de verlangens van deze performers.
De licht komische toets van die eerste zin laat ook voelen dat de komische noot daarbij niet zal ontbreken. Sommige verlangens zijn inderdaad grappig, omdat ze zo herkenbaar zijn of omdat ze subtiel of minder subtiel een commentaar leveren op het stuk zelf. Zo merkt Janssens op een gegeven moment op dat hij zou willen dat ze samen met Brian Eno meezingen. Dat verlangen gaat prompt in vervulling als uit de boxen ‘By this River’ van de Britse muzikant klinkt. De vier performers zingen op een aandoenlijke en voorzichtige manier mee.
Veel van de door de performers uitgesproken verlangens gaan ook over luisteren naar muziek, over dansen en zingen. Mick Galliot Fabré wil bijvoorbeeld graag in een videoclip leven, Janssens wil muziek zetten onder wat zij zeggen en wil dat dat dan ‘mooi’ klinkt. Allen brengen wel eens het verlangen onder woorden om op een dansvloer alles te geven. Het vierkante verhoog waarop de performers staan doet trouwens enigszins denken aan een dansplatform in een nachtclub.
Maar het is ook een verhoog, een sokkel als van een beeld: deze scenografie thematiseert op die manier het verlangen om gezien te worden door een ander. Dat getuigen ook de vele verhalen waarin de blik expliciet gethematiseerd wordt. Het stuk past als een fijn raderwerkje in elkaar.
Steeds weer krijg ik er kippenvel van of werkt het enorm op de lachspieren. Altijd is het raak.
In ‘Serenade’, Janssens’ eerste solovoorstelling, zagen we in plaats van een klein podium, een matras op de scène liggen. Toen rijgde hij – in navolging van de Britse kunstenares Tracy Emin - ook allerhande gedroomde werkelijkheden en verlangens, zowel uit zijn persoonlijke leven als uit het leven van componist Franz Schubert, aan elkaar. Muziek, en dan vooral klassieke muziek, zoals de titel verraadt, was daarbij cruciaal voor de dramaturgische opbouw. Vooral wanneer Janssens meezong, gaf hij zijn diepste verlangens bloot, om bijvoorbeeld als een diva in een badkuip neer te dalen uit de hemel en terwijl te lipsyncen. In ‘Desire’ vervult muziek opnieuw die cruciale rol, zeker wanneer het kwartet aan het eind van de voorstelling een nummer van Vivaldi lipsyncen, gaat er ‘classic Janssens’ door mij heen. Steeds weer krijg ik er kippenvel van of werkt het enorm op de lachspieren. Altijd is het raak.
Onder zowat alles wat gezegd wordt schuilt ook het verlangen om vrij te zijn. Om te kunnen verdwijnen in het verlangen zelf. Er zit een romantische toon in ‘Desire’. Het stuk laat duidelijk zien hoe queer mannen lijden én plezier hebben, hoe ze willen ontsnappen in de natuur, in de nabijheid van andere mannen, maar evengoed in de drank en in de roes. Wellicht bij gebrek aan die gekoesterde vrijheid. De compositie van al die verlangens na elkaar is best vernuftig. Janssens en co slagen er zeer goed in om snel te bevredigende verlangens en korte anekdotes af te wisselen met wat langer uitgesponnen fantasieën waarin een heel gedroomd leven uit de doeken gedaan wordt. Dat houdt het tempo in de voorstelling. Die blijft zo steeds verrassen.
Niet alleen qua tempo maar ook qua toon is de compositie slim: komische noten staan bijvoorbeeld steeds tegenover verlangens die pijnlijk aandoen of zelfs erg destructief zijn. Zo willen de spelers soms ‘heel veel sigaretten’ roken, of erger, zich blootstellen aan vernederingen. Snijdend pijnlijk wordt het wanneer het steeds terugkerende zinnetje ‘Ik wil’ bij alle performers kortstondig verandert in ‘Ik wil niet’. In wat dan volgt, hoor je waar die destructieve neigingen misschien wel vandaan komen: dieptrieste en moeilijke relaties met vaders, verhalen over gay bashing en een dynamiek van aantrekken en afstoten met oudere mannen, de dood van een vriendin na een nachtje stappen,…
‘Desire’ roept zo sterke associaties op met het stuk ‘Crave’ van Sarah Kane en haar in-yer-face theater, waarin geen enkel verlangen taboe is en doods- en levensdrift steeds hand in hand gaan. Het wordt alsmaar duidelijker dat deze voorstelling over heel existentiële dingen gaat. Het toont de pijn die onder de verlangens van deze jonge queers schuilt en die ze maakte tot wie ze zijn. Doordat hun opstellingen hen op een barok schilderij laten lijken, krijgt het leven en lijden van deze mensen bijna iets sacraals en tijdloos.
Tijdens de voorstelling bewegen de performers slechts minimaal. Ze blijven het grootste deel van de voorstelling op het verhoog staan. Hun blikken zijn naar voren gericht en ze blijven verstild en verstrengeld staan, hoewel er in die compositie lichte variaties opduiken. Opvallend is dat de performers door hun houdingen samen een intiem plaatje vormen, maar qua spel en tekst blijven het meestal eilandjes. Hun verlangens resoneren weliswaar vaak, maar nergens gaan ze echt de dialoog aan. Ze reageren niet op wat de ander zegt. Vaak lijkt het zelfs alsof ze nogal abrupt het woord van elkaar overnemen. Het ‘ik’, het subject van al die verlangens, is erg eenzaam in al zijn hunkeringen.
Het is mooi hoe Janssens dat ‘samen en toch alleen’ op deze manier weet te thematiseren. Qua speelstijl ontbreekt soms wel een meer harmonieus samenspel; Janssens voert voornamelijk de boventoon met zijn campy-stijl; hij is diegene die het publiek echt op zijn hand heeft. In het begin lijkt dat contrast tussen Janssens en de anderen niet te kloppen, maar gaandeweg went het dat de andere performers met iets meer sérieux hun tekst brengen.
De opzet van ‘Desire’ lijkt simpel: de titel van de voorstelling drukt precies uit waarover het gaat. Maar die letterlijkheid, zowel vormelijk als inhoudelijk, maakt het net krachtig. ‘Desire’ gaat over menselijke, al te menselijke verlangens. Louis Janssens eist met recht ruimte op om daar theater over te maken. De wereld staat in brand, maar de mens zelf ook. Dat wordt invoelbaar tijdens het stuk. Het stript de mens tot zijn essentie: zijn levensdrift en hunkering naar destructie. Janssens en co vertalen die in hun persoonlijke verlangens. De verlangende mens staat stil maar innerlijk beweegt er zoveel. Met hun stuk spijkeren deze makers ons vast op de kruising van pijn en plezier. Met zijn tableaux vivants, sterk compositorisch vermogen en muzikaliteit weet Janssens dat ontzettend helder en krachtig te vertalen naar de scene.
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz