Do the Calimero Lies Pauwels / hetpaleis & LOD Muziektheater
Het carnavalsmasker van het 'ware ik'
‘Do the Calimero’ van Lies Pauwels voor LOD en het paleis ervaar je als een lange collage rond de thema’s onzekerheid, identiteit, verdriet en onvervuld verlangen. Lies Pauwels leidt een enthousiaste cast – ze spelen, zingen en dansen. Maar het geheel kan je omschrijven als een filosofisch betoog.
Na afloop van ‘Do the Calimero’ blijf ik zitten met de vraag: waarover wou Lies Pauwels het hebben? De kern van de voorstelling bestaat uit een reeks monologen, bespiegelingen over carnaval. Op het toneel bespeur ik echter weinig carnavalsgekte, afgezien van de energieke dansen na elke monoloog. De tweelingzussen Doris en Nathalie Bokongo Nkumu, beter bekend als ‘Les Mybalés’, vuren die aan, met de muzikale steun van Dag Taeldeman (elektrische gitaar) en Andrew Van Ostade (drums).
De voorstelling begint met zo’n lange monoloog van de nar, gespeeld door de uitstekende nieuwkomer Mick Galliot Fabré. Zijn breedvoerige, meanderend tekst brengt de thema’s aan die de voorstelling zullen kleuren. Hij spoort ons aan om los te breken, een soort vrijheid op te eisen. Carnaval is daartoe de aangewezen gelegenheid. Hij stelt zich daarbij de kapitale vraag ‘Wie ben ik?’. Is ‘Ik’ de man met een masker of die zonder masker? De tekst is nu eens ironisch, dan weer vol agressie, met een bijsmaak van frustratie. Hij mist echter focus en valt daardoor te lang uit.
In een tweede belangrijke monoloog uit een schitterende Marjan De Schutter haar verlangen naar contact en liefde. Gezien en geliefd worden kan makkelijk op het toneel, maar De Schutter, kwetsbaar en eenzaam, wil dat gevoel ook buiten het theater beleven. Is er iemand die op haar wacht? Het blijft bij een onvervuld verlangen. Dat gevoel wordt later onderstreept in het lied ‘O Solitude’ van Henry Purcell: O Solitude dat ze schuchter zingt.
Er dwaalt ook een kind, een meisje, door de voorstelling. Als het op de voorgrond komt en een tekst voorleest, voegt Lies Pauwels een donkere kleur aan de voorstelling toe. Het meisje leest vragen voor, waarop, als een refrein, steeds hetzelfde antwoord volgt: ‘de dood’.
De teksten van Lies Pauwels vormen zo een quasifilosofisch betoog over onze plaats in de maatschappij, over oprechtheid, over schaamte over het lichaam (wat samenvalt met de vraag: wie ben ik?), en over het onvervuld verlangen. Vandaar dat de gevoelens die in de voorstelling opduiken Olga Kunicka bij het nummer ‘Kiss and try’ intens doen wenen. Zo intens zelfs dat het de verstaanbaarheid in de weg staat.
Bij carnaval horen natuurlijk ook dansen. Tussen de monologen door leiden de ‘Mybalés’ die dansen. Ze nemen alle spelers op sleeptouw in virtuoze bewegingspatronen, waarin street dance doorschemert. Zij belichamen zo de vrolijkheid die je van een carnavalsfeest verwacht. De begeleidende muziek van Taeldeman en Van Ostade kleurt die in met een brede waaier aan muziekstijlen, van zachte klassieke akkoorden tot opwindende rock.
De focus ligt hier bij enkele personages, die praten over hun zielenroerselen en hun existentiële onzekerheden, niet bij de collectieve roes.
Maar ondanks die uitgelatenheid gaat LIes Pauwels heel wat toestanden die ook met carnaval verbonden zijn uit de weg. De roes, de slemppartijen en de leegheid na het feesten, je merkt er weinig van, ook al spreekt ze er wel over in haar begeleidende commentaar. Het exces van de carnavalsfeesten was misschien wel haar inspiratiebron, maar de voorstelling zelf slaat een andere weg in. De focus ligt hier bij enkele personages, die praten over hun zielenroerselen en hun existentiële onzekerheden, niet bij de collectieve roes.
Het carnavaleske is eigenlijk nog het meest tastbaar in de kostuums die Pauwels’ vaste medewerkster Johanna Trudzinski ontwierp. Er zijn er zoveel dat de voorstelling een oneindige verkleedpartij wordt. Soms refereren de fantasierijke kostuums rechtstreeks aan bekende figuren. Het groene pak dat Mick Galliot Fabré een kort ogenblik draagt maakt van hem een Peter Pan. Karakteristiek voor de voorstelling is echter dat zulke gedaantewissels niets bijdragen tot de actie of de betekenis.
Een visueel hoogtepunt zijn de gouden jurken die de ‘Mybalés’ omtoveren tot Afrikaanse koninginnen. Het stuk eindigt zelfs als een kostuumorgie als elke speler door het dolle heen rondspringt en steeds meer kostuums op een hoop gooit. Die wervelende kleurenexplosie zorgt voor een opzwepend, zelfs uitzinnig einde, met spelers die in microfoons schreeuwen.
Het zijn niet de enige mooie beelden uit de voorstelling. Je ziet dat hier getalenteerde bedenkers en vertolkers aan het werk zijn. Maar het geheel krijgt geen elegante vorm. Als er ernstig gesnoeid zou worden, vooral in de wat oeverloze teksten, dan zou dit een overrompelende voorstelling kunnen zijn, vol energie, en kleur, en emoties. Nu bleef ik achter met een gevoel van een teveel, van een soort kritiekloze generositeit die gebaldheid mist. Een parelsnoer met bollen uit ruwe klei.
Ik ook heb een onvervuld verlangen: maak het snoer perfect.
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz