Burning City hetpaleis, KVS & theater arsenaal / Junior Mthombeni & SOCHA
Klaar voor de nieuwe spirit?
“This is not a performance, this is a revolution!” ‘Burning City’ kondigt zichzelf aan door een schetterende micro, onder opzwepende muziek, vanop een catwalk die als een strakke streep door het publiek loopt. Het zullen niet de laatste grote woorden zijn in deze voorstelling van Junior Mthombeni, die inderdaad nauwelijks een voorstelling is. Wat is het dan wel? Een manifestatie? Een rapconcert? Een theatrale modeshow? ‘Burning City’ is vooral een ‘mood show’.
Deze productie van hetpaleis met KVS en theater arsenaal ontstond op dezelfde manier als ‘Hannibal’ in KVS: het is de uitgewerkte versie van een van de ‘On Fire’-avonden van SOCHA in theater arsenaal. SOCHA is een kleurrijke Mechelse club van jonge artiesten met heel uiteenlopende culturele en disciplinaire achtergronden, bezield door Tom Kestens en Junior Mthombeni. Voor elke editie van ‘On Fire’ werkten ze één week samen rond een breed thema, om het resultaat dan op zaterdagavond prompt voor de leeuwen te gooien. Als instant creatie, als eenmalige happening. In de clubsfeer van de kleine zaal in ‘t arsenaal zette SOCHA zich zo op de kaart als een creatieve broeihaard: even dansant als spitant, even kwetsbaar als assertief over de vele onrechtvaardigheden in de wereld.
Ook na zes weken repeteren in meer professionele omstandigheden houdt ‘Burning City’ die adem van de happening vast. Je beleeft de voorstelling niet vanop een stoel in de zaal, maar als deel van een zee van lijven aan weerskanten van een lang en smal podium – eigenlijk een veredelde loopplank waarop twee performers elkaar net kunnen kruisen. Niet zittend, maar staand. De overeenkomst met ‘Dido en Aeneas’ is opnieuw frappant: opnieuw wordt er gekozen om ‘dwars’ te spelen, over de hele lengte van de zaal, direct tussen het volk.
Het is de opstelling van een modeshow. Of van een concert waarin artiesten ook de zaal in kunnen, tot vlakbij hun fans. Zo worden we ook meteen aangesproken door Marios Bellas en Alix Konadu. Onder pulserende muziek presenteren zij ons in het Engels alle andere spelers en muzikanten, alsof het wereldsterren zijn. Eén voor één komen ze als “the one and only” of “the legend” de catwalk op paraderen met een signature move. De bedoeling lijkt zelfs dat we joelen. De opening van ‘Burning City’ is opnieuw die van een feestje.
Doet dat wat? Bij de jongeren in de zaal blijkbaar wel. Lang hebben we gedacht dat de democratisering en diversifiëring van theater een kwestie was van welke spelers er op scène staan, en van welke verhalen zij dan laten horen. Maar misschien hangt het veel meer af van de pure vorm van die beleving, van de gebruikte codes ook? Mthombeni is al met deze betrokken en flexibele publieksrelatie aan het experimenteren sinds ‘Rumble in da Jungle’ met Sin Collectief in 2014, een voorstelling die zich toen afspeelde rond een boksring.
Niet alleen die terugkerende concertsfeer geeft zijn oeuvre een heel eigen signatuur binnen het hedendaagse muziektheater. Ook van zijn regie maakt hij graag muziek. Veel van zijn voorstellingen componeert hij als een jam: een tijdelijke samenkomst van artiesten uit alle windstreken, die samen op zoek gaan naar de klank van deze tijd. Steeds meer wordt ook het publiek een noodzakelijke extra stem in dat polyfone werk.
Als ‘Burning City’ ergens van brandt, is het van emotie, drijvend op continue moodswings.
Tegelijk zou het een onderschatting zijn van alle performers op scène om ‘Burning City’ louter te bekijken als een klassieke regisseursvoorstelling. De collectieve geest van ‘On Fire’ zit er nog sterk onder. Zo brengen alle zeven spelers eigen teksten, songs of choreografieën. Onder een sluier van gêne duidt Konadu haar eigen gevoel van eenzaamheid als een maatschappelijk gebrek aan community. Nina Plantefève-Castryck danst een frenetieke solo waarin verplintering vecht met zelfkracht. Bellas ontpopt zich tot een bezwerende preacher over het recht op belonging, ook al roept de hele wereld dat je het niet waard bent. Yannick Mendi Jacobs ('Tonic') brengt een rap over leren uit je fouten, Vianney Adriaens één over het bestaan dat je nooit kan uitzetten: “Dit is geen nine to five, dit is vierentwintig zeven: het leven!” Tekst wordt vaak slam. Slams worden pure cadans. Cadans wordt betoog. Betoog wordt weer muziek. En muziek wordt een golvende zee in de zaal. “Together! Together!”
Samen geeft dat een patchwork van gedeelde en verdeelde scènes. Sommigen zien daar mogelijks een bonte avond in als bij jeugdverenigingen, waarbij elkeen zijn momentje krijgt op de rode loper. Je kan er ook naar kijken zoals je naar jazz luistert. In elk geval trekt de muzikaliteit van het geheel zich door tot in de dramaturgie.
Als ‘Burning City’ ergens van brandt, is het van emotie, drijvend op continue moodswings. Ook dat is muzikaliteit. Uitgelaten samendans ontaardt in dwaze mopjes die zelf ontaarden in racistische praat en onderlinge tweespalt. Collectieve exaltatie slaat het volgende moment om in een fragiele song vol vertwijfeling. Zelfs de eigen roep van de voorstelling om revolutie wordt weer onderuit gehaald als een loos en geprivilegieerd gebaar, wanneer Adriaens met zijn jeugdherinnering aan de Rwandese genocide scherpstelt wat oproer echt betekent: met bloed aan je handen bereid zijn alles op te geven. Niets is gegeven. Alles is instabiel.
Elementaire contrastwerking typeert dus niet alleen de soundscore die vijf muzikanten in de mix gooien vanop één uiteinde van de catwalk. Ze tekent ook de graffiti-achtige interpretatie van ‘De Schreeuw’ die Elke Gijsemans aan het andere uiteinde bijeenschildert op een groot doek. Tegenkleuring is gewoon de mood van de voorstelling. Zeker de bonte kostumering (door Nushi Lambreva) speelt daar een grote rol in. Vanuit een klerenstapel aan de zijkant trekken de spelers steeds nieuwe plunjes aan, laag boven laag. Hun ijdele parade heeft iets van Congolese sapeurs. De veelkleurige variatie ervan is een statement op zich.
‘Burning City’ suggereert een mogelijke weg uit het theater, naar een veel intuïtiever en muzikaler ritueel van samen betekenis geven aan binnen- en buitenwereld.
Doet dat mij wat? Alles hangt af van hoe ik ernaar kijk. Als theaterkijker mis ik inhoudelijke samenhang. Werd ‘Burning City’ aangekondigd als een dissectie van het fenomeen angst, dan vind ik die angst eigenlijk enkel terug in Konadu’s ijzige herinnering aan een indringer met een geveld keukenmes bij haar thuis. Veel andere scènes schieten alle kanten op. Die fragmentatie zag je ook al in ‘Hannibal’, maar toen zorgde het onderliggende oorsprongsverhaal wel nog voor één gedeelde grond. Die ontbreekt hier grotendeels. Dat is toch het nadeel van zeven schrijvers met zoveel verschil in ervaring en ervaringen: ‘Burning City’ is van alles wat.
Die vaagheid contrasteert bovendien scherp met de ongecompliceerde directheid waarmee complexe machtssystemen of counterstrategieën de arena ingeslingerd worden, bijna als in reclameslogans. Van “Ik haat money” in een litanie van Bellas tot “We are the future” in een song van Jessica Boyeleba Balehen: er spreekt meer overtuiging dan bedachtzaamheid uit. Ze voelen als uitspraken die hengelen naar gejuich, bijna los van wat er gezegd wordt. Is dat hoe de revolutie eruit moet zien? Als Gijsemans op het eind de letters LOVE en REVOLUTION visueel aan elkaar linkt, leest dat door mijn theaterbril als de perfecte samenvatting van de verwonderlijke naïviteit van de hele voorstelling.
Wellicht ligt het grootste probleem echter in die bril. ‘Burning City’ is geen theater zoals we het kennen. Het wil dat ook niet zijn. Met plezier steekt het de fik in alle vaste codes en verwachtingen rond suggestie of samenhang. SOCHA dwingt liever zijn eigen culturele referentiekader af. Dat kader bouwt en vertrouwt op de verbindende traditie van hiphop of samenzang, op de spirituele diepgang van Afrikaanse gospel, op de trefkracht van tien simpele tips voor de revolutie (van ‘Love is a weapon’ tot ‘Rip the script’), op de nieuwe normativiteit van korte flitsen, op de zegen van ‘zeggen waarop het staat’ omdat er anders niet geluisterd wordt. Ook dat kan in muziek allemaal veel makkelijker.
‘Burning City’ maakt van zijn hybride karakter net een ereteken, ook omdat Mthombeni en co. perfect aanvoelen dat het direct aansluit op het jonge publiek van vandaag: hoe groter het aandeel jongeren in de zaal, hoe makkelijker de vlam erin slaat. Velen lijken zich als vanzelf te herkennen in de codes en de boodschap die ‘Burning City’ al bij aanvang installeert: “Tonight is your party! You can sing. You can clap. You can scream. You can do anything! The world is on fire. Cities are burning. But we are stronger than that! Bigger than that! We break down the prison of fear. We gonna fight the power! What time is it? Revolution time!”
De revolutie van deze voorstelling, als je ze beleeft als muziek, is dat ze wel in een theater speelt, maar toch geen echte afbeelding blijkt. Ze is meer een act, een happening op zich. Haar communicatie zit niet in de eerste plaats in wat ze vertelt, maar in haar mood. Via de onderbuik geeft ze erkenning aan ervaringen en andere tradities dan (westers) theater. Ze maakt de kracht van gemeenschap fysiek voelbaar – niet alleen als idee. Wát ze dan precies communiceert? Vooral een ‘spirit’, geloof ik. Een spirit van kracht en overlevingsmacht voor al wie er meer van kan gebruiken. Een spirit rond het recht om te zijn.
Voor zichzelf claimt ‘Burning City’ dat recht alvast zonder enige restrictie, en precies dat is de voorstelling. In het theater suggereert ze een mogelijke weg uit het theater, naar een veel intuïtiever en muzikaler ritueel van samen betekenis geven aan binnen- en buitenwereld. Vooral dat is haar (mogelijke) revolutie.
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz