The Grief of Red Granny Gorges Ocloo
Rouw in de ruïnes
‘The Grief of Red Granny’ is een opera over rouw, over een eenzame koningin, omringd door de ruïnes van haar paleis en door Zuid-Afrikaanse engelen. Met deze opera zet Gorges Ocloo een nieuwe stap in zijn zoektocht (die hopelijk nooit eindigt) naar de raakpunten tussen Afrikaanse en Europese culturen. Het ‘Stabat Mater’ van Giovanni Battista Pergolesi is het houvast van deze klaagzang die tegelijk een eerbetoon is aan zowel doden als overlevenden. Ocloo neemt alle vrijheid met deze partituur. Hij eigent ze zich toe, en uit die confrontatie ontstaat een bijzondere schoonheid. Echt indringend of meeslepend is het nog niet. De emoties blijven voorlopig wat zuinig. Maar dat komt wel goed als ze blijven zingen en spelen. In ieder geval mogen de doden nu al juichen bij dit theatraal (graf)monument.

Het is een bijzondere gedachte, die ik bij Georg Simmel aantrof. De idee dat ruïnes een soort harmonie creëren tussen mens en natuur, dat mensen die in ruïnes wonen met ‘positieve passiviteit’ de natuur haar vernielingswerk laten doen, ook al hebben zij zelf het beschadigde bouwwerk opgetrokken. In ‘The Grief of Red Granny’, de ‘AfrOpera’ van Gorges Ocloo bij het Toneelhuis en Muziek LOD, wordt je zodra het brandscherm opgaat meteen getroffen door een indrukwekkende ruïne. Vanaf de 18de eeuw waren imitaties van Griekse en Romeinse ruïnes in zwang als pronkstuk, als folie, in paleistuinen (zoals dat van Sans Souci, het paleis van de Pruisische koning Frederik de Grote). Ook de Romantiek smulde van ruïnes, liefst met een Gothic tintje. Zo’ n decor zie je hier. Gebroken zuilen, scheefgezakte frontons, gebroken ruiten, overwoekerd door klimplanten: het is een dystopische tuin van Eden. Dit is de kamer waar de ‘rode koningin’, Elisabeth, koningin der Belgen, weduwe van Albert I, achterblijft: het protocol liet niet toe dat ze bij zijn begrafenis aanwezig was. We zien zes figuren, geboetseerd in bloedrode kostuums: zangers en musici die een kaal geschraapte versie van het Stabat Mater van Giovanni Pergolesi inzetten. Het stuk opent met de zéér diepe bas van Ntuthuko Ziqubu.
De koningin, met zwarte haren en in een zwart kleed (Tine Joustra), staat op uit haar bed Ze ondergaat de bewegingen en de klanken die haar omringen. Sopraan Nobulumko Mngxekeza-Nziramasanga deed al mee in Ocloo’s vorige AfrOpera’s ‘Moby Dick, at last Queequeg speaks’ (2021) en ‘The Golden Stool or the Story of Nana Yaa Asantewaa’ (2023). Mezzosopraan Nonkululeko Nkwinti, (bas)gitarist Charlton Daniels, cellist Dane Coetzee en percussioniste Carla Williams vervolledigen het ensemble. Al deze kunstenaars komen uit Zuid-Afrika, waar Ocloo werkte met het ArtScape Theatre Centre, Kaapstad. Ze zullen de hele tijd bij de koningin blijven. Al zingend en dansend voeren ze steevast met grote precisie rouwrituelen uit waarin Ocloo erg verschillende religieuze tradities door elkaar laat lopen. Het ‘Stabat Mater’ is een christelijke treurzang, geïnspireerd op Maria die rouwt om haar gekruisigde zoon. Het beeld van de piëta dat Joustra en Ziqubu samen maken past daarbij. De verering van het gouden ei dat Joustra tevoorschijn haalt en doorgeeft aan de anderen, verwijst naar een hindoeïstische traditie, net zoals het strooien met ashoka bladeren op het bed van de weduwe. Het zijn symbolen van vruchtbaarheid, van de oneindige voortzetting van het leven. Een lang ritueel van hergeboorte met vele bloemen in zachte kleuren is dan weer geïnspireerd door Afrikaanse, animistische voorbeelden, net als de vele bezwerende bewegingen van de rode engelen – de zangers en muzikanten zijn inderdaad de engelen in een vervallen paradijs.
Ocloo schildert zo met een subtiel kosmopolitisch palet. Het is zeker nooit een showcase van exotische ceremonies. Hij zoekt de essentie van het ritueel: een collectieve handeling, die de deelnemers intuïtief ten volle begrijpen en die grote veranderingen in levens van mensen begeleidt en zo zélf ook veranderingen tot stand brengt. Hier gebeurt dat vooral bij de koningin, rond wie iedereen cirkelt. Zij ondergaat een volledige metamorfose, terwijl ze nadenkt en mijmert over de anekdotes van de liefde die haar ontnomen is, zoals de eerste ontmoeting met haar man: weinig details, maar wel intens. Ze praat vooral over de dood, soms anekdotisch: bijvoorbeeld hoe zij, na een begrafenis, vele omwegen maakte, zodat de dood haar niet kon volgen naar haar huis. Of ze vertelt over de gewoonte, bij de voodoo-gelovigen, om zieken een andere naam te geven, zodat de dood hen niet kan vinden en bij het verkeerde huis aanklopt. Telkens met enige ironie, het is geen bijgeloof, enkel schuchtere en futiele pogingen om haar eigen verdriet, haar afscheid dat geen afscheid mocht zijn, te dempen, hoewel ze bijna in haar tranen verdrinkt.
Het zijn de engelen die Pergolesi’s Stabat Mater – in de versie van Ocloo – bezielen en belichamen.
De engelen zorgen voor haar, ze onderhouden het kleine tuintje (en de appelboom die door het bed groeit), ze geven haar water, ze helpen haar met haar kleren. Het zwarte kleed legt ze af, ze strompelt in zwart ondergoed. Uit de lucht valt een wit kleed, het lijkt op een bruidsjurk, maar het is ook een korset dat haar insnoert, haar de adem beneemt. Ze doet haar zwarte pruik af, bevrijdt haar blonde haren, misschien wil ze terug naar de andere levenden. Ze is klaar voor het ritueel van de hergeboorte, rond het centrale object in de kamer: een rode WC-pot. We zijn biologische creaturen, we nemen op, we scheiden uit, zonder schroom. Ze haalt telkens nieuwe bloemen, achter de scène, terwijl de muziek van Pergolesi, vermengd met gezangen in Xhosa en Zulu, altijd doorgaat, pijnlijk, krachtig, swingend, jazz en reggae, of een overstuurde gitaar. Wedergeboren kan de koningin haar geliefde zelf afleggen: ze diept hem op, in een body bag, uit de diepten van het bed, ze knielt voor een laatste keer, de engelen lichten haar bij met een kroonluchter. Tenslotte klimt ze op de schommel, die de hele tijd vooraan op de scène hing, en probeert ze op te stijgen naar een nieuwe vrijheid: rouwen is ook een viering van het leven, ondanks het onherstelbare verlies. Als ze terugkeert naar haar bed, zingen de engelen ‘Amen’.
Uit dit verslag van het verloop van ‘The Grief of Red Granny’ kan de indruk ontstaan dat het gaat om een versierde monoloog: maar dat is het niet. Het zijn de engelen die Pergolesi’s Stabat Mater – in de versie van Ocloo – bezielen en belichamen. Zij bepalen het ritme, zij trachten de vertwijfelde weduwe overeind te houden door een weldadige overvloed aan rituele handelingen. Zij vullen met hun muziek de ruimte, niet als roesmiddel, als pijnstiller, maar als een bijna metafysische aanwezigheid, die tegelijk zeer theatraal is – barok dus – en die ook het schouwtoneel overstijgt. Pergolesi, zeker in deze ‘uitgebeende’ bewerking van zijn oratorium, heeft geen oorwurmen als Vivaldi. Luisteren (en kijken) vereist een zekere overgave, een bereidheid om mee te reizen naar een moeilijk te definiëren gevoelswereld. Naar iets dat plakt aan de ziel. Melancholie? Niet echt, want bij rouw is het verlangen definitief gefnuikt, omdat het voorwerp van verlangen definitief verloren is. De melancholicus weet niet om welk verlies hij treurt. Ocloo weet dat wel, en heel precies. Hij laat de koningin een litanie van overledenen uitspreken, geen willekeurige namen, maar échte mensen die hem dierbaar blijven. Met Pol (Dehert) als eerste naam, zijn mentor aan het RITCS die een intieme vriend gebleven was tot hij plots overleed, drie jaar geleden. Pol was de bezieler van zoveel theatrale verlangens. Met ‘The Grief of Red Granny’ richt Gorges Ocloo voor hem een indrukwekkend grafmonument op, een levend mausoleum, met de barokke allure waar Pol Dehert van hield en die hij als persoon ook met enig aplomb uitstraalde. Een vriend en collega die ik zelf ook mis, meer dan eens.
Toch moet de voorstelling nog groeien, de balans tussen de belichaamde stemmen uit een andere wereld – geen hiernamaals, wel een geestenwereld – en de concrete stem van de rouwende weduwe is nog niet optimaal. Zij verdwijnt soms in de rijk gevulde tableaux, achter iets te overdadige lichtwissels, achter een geluid dat soms net iets te droog klinkt. Wellicht zijn dat licht en geluid ook een kwestie van smaak, maar die keuzes vertragen, naar mijn aanvoelen, de emotionele impact van deze confrontatie tussen een Europese aristocrate – mét empathie voor het lijden van de wereld, niet evident in haar kringen – en de Zuid-Afrikaanse muzikaliteit van het ensemble. Maar die impact kan groeien. De atmosfeer van schaamteloze appropriation van rituele tradities – ik ben helemaal voor, zeker als het van diepgaand respect en oprechte nieuwsgierigheid getuigt – heeft alles om de extase te vinden. Ik ga beslist nog een keer kijken en luisteren, naar die stemmen uit de diepte van de aarde en uit de hoogte van de sterrenstelsels. Wanneer er nog wat meer patina zit op die ruïnes.
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz