Gilles! Jan Decleir / Hugo Claus
Blij weerzien, nakend afscheid
Net voor de zomer trakteert Toneelhuis het publiek op enkele feestelijke hernemingen in haar Stand By Bourla festival. ‘Gilles!’ een monoloog van Hugo Claus voor Jan Decleir is er één van. Met talige zwierigheid bewijst Decleir dat hij de rol van baarlijke duivel nog niet verleerd is.

Toneelhuis zou met het Bye Bye Bourla festival haar vroeg-negentiende-eeuwse schouwburg nog één keer in al zijn glorie laten ontvlammen vooraleer het sluit voor een grondige renovatie. Nu de studiefase uitloopt wijzigde de naam van het festival in Stand By Bourla. Het publiek mag nog een extra seizoen genieten van wervelende woordkunst en overweldigende beelden in het iconische gebouw. Ook de engelen op het plafond die waken over ingeleefd bloedvergieten, Griekse tragedies of moderne performanceconcerten, huizen nog even in hun gouden wolkendek. Van welke romances gingen hun harten al sneller kloppen?
Bij Jan Decleir blijkt de gruwelpoëzie van Hugo Claus nog steeds door zijn hoofd te spoken. Speciaal voor deze schouwburgviering kruipt de theaterlegende 37 jaar na datum nog eens in de huid van de misdadige maarschalk Gilles de Rais (1405-1440). Als wapenbroeder van Jeanne d’Arc leverde hij strijd op de velden van Orléans. Later werd hij echter beschuldigd van vreselijke kindermoorden en beestachtige sodomie. Claus schreef zijn monoloog ‘Gilles!’ speciaal voor Decleir, die zich in een snijdende verdediging richt naar het publiek dat de plaats inneemt van de rechters.
Archiefbeelden van de première op 18 februari 1988 in de Muntschouwburg tonen Decleir met een fonkelende bordeaux verenkraag rond zijn hals en een duister gemaquilleerd gelaat waarvan de ogen oplichten bij elke zinnelijke woorduitspatting. Bijna veertig jaar later zie je een stilzwijgende oude man op een houten stoel. Een sober zwart kostuum omhult zijn blote borstkas. Het geschal van fanfare Toeterdonk en haar marsmuziek weerklinken in de verte. Ze staan bijna tegen de achterste toneelmuur opgesteld. Toch waart er een nieuwsgierige stilte door de Bourla. Hier is gespeeld. Hier is gewonnen. Hier heeft taal zich meester gemaakt van donkere avonden die licht wierpen op oneindig verbeeldde levens en (on)werkelijke werelden. Bij de eerste vloeiende woorden van Decleir voelt het als vanouds. Deze Gilles brengt zichzelf tot leven.
Het is de naaktheid die me trof. De tedere en soms wankele bewegingen omgeven door die gewelddadig gebeitste taal.
De taal van Claus zegeviert nog steeds in handen van Decleir. Hoewel hij de oorspronkelijke monoloog serieus inkortte, gaat niets verloren van de innerlijke strijd, de dwalende demonen en spirituele twijfel. Vandaag zou je stellen dat Gilles de Rais leed aan PTSS wanneer hij zijn oorlogskwetsuren en geestverschijningen beschrijft. Claus schiep een mensenbeeld waarvan het landschap des duivels aanvoelt. Donkere roet benevelt er de akkers. Buiken van vijanden liggen zij aan zij op verwoeste velden. Alles stinkt en sist bij monde van Decleir. De wreedaardigheid slaat je om de oren. Je laat de volzinnen op je af komen en houdt halt bij beelden waarvan je de duistere contouren geestelijk afgetekend ziet. Zo beschrijft de moorddadige maarschalk hoe uit de opengereten buik van een dode merrie een wankel veulen de zwarte nacht betrad om dan dood neer te vallen. Taal is gruwelijk wanneer deze Gilles hem uitspuwt. Het is een taal die je nog maar weinig hoort in hedendaagse performances.
De context van deze heropvoering draagt bij tot een vernieuwd aura van de tekst. Dit is geen verdediging van een dertigjarige beschuldigde, maar van een oude man uit een andere tijd. Tussen de volwassenen bemerk je enkele kinderen in de fanfare. Je ziet een nieuwe generatie toeteren. Tegelijk ogen ze ook heel kwetsbaar op de achtergrond terwijl Decleir de gruweldaden tegenover hun leeftijdsgenoten vormgeeft. Helemaal in het begin, wanneer Decleir nog geen woord gezegd heeft, wiegen de muzikanten bijna onzichtbaar van links naar rechts terwijl de noten van hun marslied weerklinken. Die ingetogenheid heeft iets ontroerends. Je koppelt dat niet meteen aan een strijdlied. Die subtiele beweging komt later terug wanneer Gilles de Rais overgaat tot bekentenissen. ‘Ik wil mijn ziel herwinnen,’ roept Decleir terwijl hij die zachte dans uitvoert. Er is niets meer om voor te strijden. Het is het wiegelied van een man die alles verspeeld en gespeeld heeft.
Wat me eigenlijk het meeste raakte was niet zozeer de taligheid van deze twee grootmeesters Claus en Decleir. Daar was ik al van overtuigd. Het is de naaktheid die me trof. De tedere en soms wankele bewegingen omgeven door die gewelddadig gebeitste taal. Er is dat moment waarop Gilles de Rais vertelt hoe hij het hoofd van een jongetje van zijn romp scheidde en weer terug in elkaar wou zetten. Decleir neemt het onzichtbare kind vast. Je ziet de leegte tussen zijn oude handen terwijl hij prevelt: ‘Het werd een stuntelig schepsel omdat ik te veel beefde.’ Niet zozeer de poëzie van die zin- er waren er veel mooiere- wel dat beeld van Decleir met zijn zwarte kostuum over zijn naakte borstkas, zijn blik op zijn luchtbeeldige handen, blijft spoken. ‘Gilles!’ toont niet enkel de kunde, maar bovenal de kwetsbaarheid van een icoon dat zichzelf middenin een ruimte plaatst die toe is aan vernieuwing. Ook dat mag gevierd worden.
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz