Toneel

Malgré Tout Starlette Mathata, Aurelie di Marino, Michiel Soete, Geert Opsomer

Koloniale littekens, postkoloniale levenslust

Tussen theater en moralisme komt het nooit goed. Of toch uiterst zelden. We gaan geen toneel kijken om een preek te horen. Tenzij natuurlijk die preek ingebed is in een vertelling en een verbeelding die aan het gemoraliseer een meer subtiele, een meer riskante betekenis geven. ‘Malgré tout’ is volgens de makers wel degelijk een soort moraliteit, zoals de Middeleeuwse spelen die goed en kwaad uit elkaar hielden. Slagen de spelers er meestal in om een dreigende prekerigheid af te wenden, dan is het in deze voorstelling nu nog wat zoeken naar een evenwicht tussen heftige beelden en empathische vertelling. Want pas dan ontmoeten Afrika en Europa écht elkaar, om elkaars trauma’s uit te wisselen.

Malgré Tout
Klaas Tindemans Studio Varia, Brussel
14 juni 2025

Op de sterfdag van Sly Stone, aartsvader van de funkmuziek, voel je meteen hoe levend hij nog is, wanneer de aanstekelijke Afro-funk van Chief Adjuah de zaal overrompelt. Die zaal is nog wel aan het bekomen van het openingsbeeld: een houten huisje, dat Michiel Soete zorgvuldig afwerkte terwijl het publiek binnenkwam, is genadeloos in elkaar gestort. Natuurkrachten, noodlot of creatieve destructie, waarover marktfetisjisten sinds Schumpeter zo lyrisch doen? De politieke econoom Joseph Schumpeter bedacht de term’ creatieve destructie’ al in de jaren 1930, en dat woord dient sindsdien als alibi voor elke bloedige bedrijfssanering. ‘Malgré tout’ mist zijn start dus niet.

Beeld en lawaai, en in die chaos ontstaat een merkwaardig tafereel: Soete ruimt de planken op, Starlette Mathata danst zachtjes tussen de obstakels, neuriet soms eens mee met de bezwerende muziek en Aurelie di Marino probeert een heleboel kostuums uit. Deze laatste parafraseert, via haar kledij, enkele types: een ouderwetse dandy (veel fluweel), een dadaïst (de krant van gisteren als mantel), een Congolese sapeur (ook een soort dandy), Marilyn Monroe (opwaaiende petticoat met kuisheidsgordel), een Femen-feministe (met een onduidelijke slogan op haar lichaam), of onmogelijke haute couture uit afvaltextiel. Om te eindigen bij het onderhemdje waarmee ze begon. Soms poseert ze als op een catwalk, of op het Met Gala, maar bij de volgende wissel zet ze zich in houding voor een mug shot, na arrestatie. Heel snel, veel mimiek, veel speelsheid, geen symboliek, wel een vingerwijzing naar een cultuur van snel geconsumeerde (en vergane) beelden, die amper aan het netvlies kunnen blijven plakken.

De onverbiddelijke logica van BOOM. BUST. QUIT, die kreten schreeuwen ze uit: ontploffen, opbranden, wegrennen.

Sommige van de outcasts die di Marino demonstreert zullen opduiken in de korte scènes – sketches eigenlijk – die volgen. Maar eerst krijgen we nog een razendsnelle les ‘neoliberalisme (voor beginners én gevorderden)’ van Mathata en Soete – die ondertussen het huis heropbouwt. Het begint bij de Portugese kolonisatie van Madeira, de monocultuur van rietsuiker, verbrande bossen, ingevoerde slaven – tot het op is en er een ander halfleeg eiland wordt bezet en de cyclus herbegint. Het Afrikaanse continent is onuitputtelijk qua werkkrachten, de slavenhandel floreert samen met de plantages. De onverbiddelijke logica van BOOM. BUST. QUIT, die kreten schreeuwen ze uit: ontploffen, opbranden, wegrennen. Destructie dus, maar weinig creatief. De markt, in haar meest genadeloze gedaante, dicteert het verhaal over (economische) hemel en hel.

Na deze brutale (en tegelijk) speelse cursus, krijgen de dialogen een politieke en, nauw aansluitend, een existentiële betekenis. Ze zitten aan een tafeltje, scènes worden gemarkeerd door een drumslag (nieuwe scène) en een bordje met een jaartal (nieuw moment). Starlette Mathata vertolkt een Congolees perspectief, met verhalen over naakte uitbuiting, dierenfabels en de sluipende invasie, telkens opnieuw en even massaal, van de doden en de Dood zélf. Aurelie di Marino kiest het verrassende perspectief van de bevrijding van Italië van het fascisme, in 1943, met korte dialogen, geput uit Curzio Malaparte’s roman La Pelle, die de ondraaglijk gewelddadige chaos in bevrijd Napels evoceert. Is er wel iemand écht bevrijd? Heeft iemand een idee wat vrijheid is? Na al dat verraad en bloedvergieten? Eigendomsverhoudingen kunnen hersteld worden, dat wel, maar daarmee is enkel de uitbuiting bestendigd. In een hilarische dialoog tussen Mathata en een (dode) Voltaire, gesitueerd in 1789, verwijt zij de salonfilosoof dat die hele revolutie vooral over de consolidatie van burgerlijke eigendom gaat: dat noemt men vrijheid. Michiel Soete treedt op als toneelmeester en butler, af en toe als klankbord bij de uitweidingen van de eloquente vrouwen. Hij bouwt nog een beetje verder, tot het huisje opnieuw instort. Even zijn de koloniale verhoudingen omgekeerd, de witte boy, de Congolese vrouw des huizes, en de Zuid-Italiaanse bezoekster, daar ergens tussen in. De derde wereld begint volgens sommigen ten zuiden van Rome, maar migratie naar het noorden is toch eenvoudiger voor haar dan voor Congolezen – dat is mijn bedenking. Lotgenotes misschien, maar vrij relatief. En de man die bouwt een huis dat telkens weer instort: hilariteit gegarandeerd.

Deze Afro-Europese dialoog, maakt duidelijk dat een perspectiefwissel noodzakelijk is.

In een slotbedrijf zitten di Marino en Mathata samen aan het tafeltje, Soete ruimt opnieuw op, bouwt tegen beter weten in. Vanuit een oprechte nieuwsgierigheid moedigt ze Mathata aan om een levensverhaal te vertellen, een verhaal over vrijwillige en gedwongen ballingschap, over visceraal racisme en ordinair misprijzen, over pogingen om als gemeenschap te leven, over de politieke noodzaak van rituelen, over het fascisme als een vorm van intern kolonialisme. De kapitalistische logica van extractie en monocultuur heeft koloniale wanverhoudingen gecreëerd, die onuitroeibaar lijken, ondanks de fabel van de vrijhandel. Met dezelfde logica heeft het kapitaal ook politieke systemen in de ‘eerste wereld’ verplicht tot een culturele indeling in elite en deplorables – discriminatie wegens sociale klasse, als variant op racisme. Inzicht in het fascisme, historisch-Italiaans én hedendaags, helpt Congolezen en andere Afrikanen om het kolonialisme en zijn voortdurende naweeën te begrijpen. Europees fascisme is dan weer een donkere politieke reactie op reële uitbuiting, alleen is de ‘bevrijding’ die zo’n regime van holle symbolen niet veel vrolijker. De revolutie van 1789 was een slecht begin, omdat ze impliciet stelde dat vooruitgang om de vrijheid van eigendom draait, om het recht om een ding (dat een mens opgraaft of fabriceert) of een dienst (die een mens levert) te gebruiken én te misbruiken, zonder remmen.

Natuurlijk is het ingewikkelder dan dat, maar deze Afro-Europese dialoog, maakt duidelijk dat een perspectiefwissel noodzakelijk is: stel bijvoorbeeld dat Afrika Europa zou gekoloniseerd hebben, dat de boys witte mannen zijn, dat alle politieke theorie door Afrikaanse intellectuelen zou gedoceerd worden. Die omkering was ook een dominant thema in eerdere projecten waar met name Starlette Mathata, Aurelie di Marino en (dramaturg) Geert Opsomer bij betrokken waren, zoals ‘À l’attente du Livre d’Or’ (KVS, 2010) of ‘La république très très démocratique du Gondwana’ (K.A.K./RITCS, 2016). Ook in Malgré tout is die gedachte aanwezig, misschien meer onderhuids, maar wel even sterk belichaamd: dit zijn geen geconstrueerde types, geen bedachte personages die converseren (of theatrale chaos veroorzaken), maar zwetende, hyperactieve lichamen, wiens hersenspinsels eerst van hun lijf af te lezen zijn, vervolgens in hun verkleedwoede (ontwerpster Lieve Pynoo heeft zich uitgeleefd) visueel vorm krijgen, om pas daarna uitgedrukt worden in een samenhangende taal – geraffineerd Frans, in dit geval.

‘Malgré tout’ ontsnapt aan de kwaal waar zoveel oprecht antikapitalistisch theater van vandaag onder lijdt, namelijk een bijzonder ingewikkelde politieke economie die tot slordige slogans en marxisme voor dummies herleid wordt. Desnoods wordt dit simplisme gedramatiseerd (of genuanceerd, of opgeleukt) met kleinburgerlijke twijfelaars, malafide life coaches, imitaties van dadaïstische vormen, commercieel klinkende liedjes, of ander bitterzoet snoepgoed. ‘Malgré tout’ heeft ook iets dadaïstisch, de muziek van Chief Adjuah swingt onweerstaanbaar, de spelers zijn ook clowns. Maar dat staat ten dienste van de scherpte van hun analyses, van een oprechte emotionele en intellectuele generositeit – ten opzichte van elkaar, ten opzichte van hun publiek. Nederigheid ook, want alles stort toch in. Daarna bouwen we het weer op. Of niet.

Genoten van deze recensie?

Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.

Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.

Steun pzazz

Uw steun is welkom
Pzazz.theater vraagt veel tijd en inzet van een grote groep mensen. Dat kost geld. Talrijke organisaties steunen ons, maar zonder jouw bijdrage als abonnee komen we niet rond als we medewerkers eerlijk willen betalen. Uw steun is van vitaal belang en betekent dat we onafhankelijk recensies over de podiumkunsten kunnen blijven schrijven. Alvast bedankt!

Steunen Login