Toneel / Performance / Muziektheater

Le Jardin des Délices Philippe Quesne / Vivarium Studio

Op reis naar de hel?

Was ik geboren rond 1500, dan had ik het reisgezelschap dat ‘Le Jardin des Délices’ van Philippe Quesne bevolkt zeker als flegmatiek bestempeld: hoe hopeloos hun situatie ook is als hun bus strandt in de woestijn, ze blijven er gelijkmoedig onder. Gewoontjes zelfs. Die houding zet je vaak op het verkeerde been: Quesne zet drama, diepzinnige beschouwing en grollen op één noemer, zonder onderscheid. Hij verklaart bovendien nauwelijks, en pas heel laat, de band tussen deze personages en de lieflijke, liederlijke of helse taferelen van het drieluik ‘De Tuin der lusten’ van Jheronimus Bosch waarnaar het vernoemd is. Behalve dan dat ook hier de verbeelding hoogtij viert. 

Uitgelicht door Pieter T’Jonck
Le Jardin des Délices
Pieter T’Jonck Théâtre du Nord, Rijsel, in het kader van het NEXT Festival meer info download PDF
03 december 2023

Een bus staat stil in een onbestemd landschap. Het zou een steengroeve kunnen zijn: her en der ligt grind, links staat zelfs een big bag vol grind. In de achtergrond wachten werktuigen voor de kale, zwarte achterwand van het toneel. Dat alles suggereert een woest woestijnlandschap, maar vooraan staat wel een metersbreed led beeldscherm schuin opgesteld op de grond, geschoord door stenen, met erachter nog enkele kleinere schermen. Even onwezenlijk is het strakke lichtraster van tl-buizen boven de vloer. Je kan bijna niet thuisbrengen wat je ziet. Even schiet me door dat lichtraster het openingsbeeld van ‘2001 A Space Odyssey’ te binnen: astronauten die onder strak licht een onbekende en onvermoede toekomst tegemoet lopen.

De voorstelling begint als het gezelschap de bus verlaat. Ze passen niet bij elkaar. De ouderwets sportief-chique geklede man met strak achterovergekamd grijs haar en gekleurde brillenglazen (Jean-Charles Dumay) behoort tot een andere wereld dan een jonge vrouw met lang blond haar en eindeloze benen (Isabelle Prim). Een slungel in blauw pak met Stetson hoed en boots over zijn broekspijpen (Gaëtan Vourc’h) past dan weer wel bij een vrouw met dito hoed en boots (Elina Löwensohn) maar staat weer mijlenver af van een wat slordige man met leren jasje en veel te opzichtige das (Nuno Lucas). Dan is er nog de verloren gelopen existentialist met lang, zwart haar,  te krap zwart jasje en nauwsluitende zwarte broek (Thierry Raynaud), de al even verloren gelopen hippie met brilletje en lang haar (Leo Gobin) en een man in strak zwart pak (Sébastien Jacobs).

Ze kijken wat rond, zonder te spreken. Ze lijken niet te weten wat ze hier doen, noch hoe ze hier belandden. Vourc’h neemt de leiding: hij stapt weer de bus op, zet een koptelefoon met microfoon op en nodigt allen weer naar binnen. Lucas geeft nog snel een paar meppen op het led-paneel, waarop uiteindelijk in gotische letters ‘Le Jardin des Délices’ verschijnt. Na veel geharrewar raakt de bus een paar meter verplaatst en valt weer stil.

In de bus neemt Gobin op dat moment plaats achter een klavier dat zich, als bij wonder, op de plaats van de bestuurder bevindt. Hij speelt, voor het eerst, een Gregoriaans aandoende, eindeloos herhaalde melodie waar de anderen op meezingen en later ook, op diverse instrumenten als cello en gitaar zullen meespelen. Een leitmotiv. Wat je niet weet is dat de melodie ontleend is aan een partituur die op Bosch schilderij in de hel te zien is op het achterste van een man.

Dan stapt de bende weer uit voor een bizar ritueel. De performers duikelen een enorm, uitgeblazen ei met een gat onderin op en plaatsen het in een kring van keien. Na een plechtig eerbetoon spelen ze rondom het ei op fluitjes en gitaar een middeleeuws lied, met een rondedans toe. Rond die tijd gaat een achterdoek langzaam omhoog vanaf de vloer. Het onthult een onwezenlijk landschap, onder verzengend wit licht. Her en der zweven lichtvlekken als UFO’s in de lucht. In de verte ontwaar je iets als een donkere burcht of rots. Sporen op de grond verdwijnen in de verte. Pas nu is de illusie van een woestijn compleet, al vergeet je dan nooit dat het ‘maar’ een doek was dat opging.

    Als schoolkinderen zitten de performers in een kring voor een ‘praatronde’.    

Zo vreemd als deze scène is, zo herkenbaar is de volgende. Als schoolkinderen zitten de performers in een kring voor een ‘praatronde’. De onderwerpen zijn echter nauwelijks aan kinderen besteed. Poëtische, nogal hoogdravende ontboezemingen van Raynaud, bizarre raadsels van Prim, een Portugees lied over ongedurigheid en onrust van Lucas en finaal een zowel intimiderende als wat potsierlijke lezing van de ‘Divina Commedia’ van Dante door Jacobs. Waarop die op zijn cello, met een zuivere contratenorstem ‘In dreams’ van Roy Orbison ten beste geeft. Dat geeft je een sleutel: Orbison zingt over momenten van liefde en genot, maar moet toegeven dat die alleen in zijn dromen bestaan. De realiteit hier is, net als in de song, uitzichtloos.

Er gebeurt nog iets merkwaardigs tijdens deze praatronde: op het tekstbord verschijnen zinnen die los staan van wat de performers zeggen en doen. Er valt ook geen touw aan vast te knopen: het gaat over weekdieren en schelpdieren, over aarde en mineralen. Al snel wordt de tekst ook nog onleesbaar doordat de letters te snel of helemaal verhaspeld over het scherm glijden. Maar ook al kijk je vooral naar de performers, die lettersoep blijft op een irritante manier in je ooghoek aandacht vragen.

Nog vreemder: terwijl één performer zijn verhaal doet nemen anderen doodgemoedereerd per twee het midden van de cirkel in om er tableaux vivants te vormen. Het zijn, achteraf bezien, uitbeeldingen van de talloze tafereeltjes in ‘De Tuin der Lusten’ , maar je krijgt ze zonder uitleg, en ze staan los van de praatronde of de tekst op het led-scherm. Die collage van heel uiteenlopende elementen zoals live vertolkte teksten, teksten op het scherm, liedjes en acties komt traag voorbij, alsof de tijd hier net niet stil gevallen is. Die traagheid is nochtans bedrieglijk, want als ik achteraf de acties wil inventariseren merk ik dat ik er maar half in slaag. De gebeurtenissen gaan wel traag maar zijn zo grillig als een droom, hoe gewoontjes deze performers er ook uitzien.

Het tweede deel van de voorstelling begint ermee dat de reizigers een zijwand van de bus met slijpschijven slopen om zo een podium te vormen. Op dat podium of op het dak van de bus brengen ze na elkaar diverse nummers, het ene al gekker dan het andere. Het begint met een ‘mirakel’: de kale Vourc’h krijgt door een ‘kunstgreep’ van Lucas plots zijn haar terug. Onvergetelijk is een aria van Dumay in een rode maillot: hij verdwijnt langzaam in een reuzenschelp die anderen aandragen. Of dat een persiflage is op de Venus van Botitcelli (maar die stond wel op een Sint-Jacobsschelp), of een knipoog naar de mosselschelp bij Bosch, Joost mag het weten, maar hilarisch is het wel.

    Het is alsof Vourc’h van over het graf sprak over een diepere samenhang des levens die voor gewone stervelingen ongrijpbaar is.    

Uit een heel ander vaatje tapt Raynaud met zijn duistere liefdesgedichten van de Portugese dichteres Laura Vasquez. Met bladerkransen krijgen we ook even een beeld van Adam en Eva in het paradijs gesuggereerd. Er zijn ook, alweer, prachtige interpretaties van het muzikale leitmotiv. Dan is het afgelopen met dollen. Twee performers gaan de grond te lijf met elektrische boorhamers. Dumay geeft er als zijn oorspronkelijke personage geblaseerde commentaar bij tijdens een politieke meeting. Hij raadt de omstaanders aan om te denken op de lange termijn, zonder te speculeren op wat we niet weten. Enkel de harde feiten tellen. Gezien de situatie een absurd advies. Stekelig snijdt Prim hem dan ook het woord af met de opmerking: ‘Et si la terre était l’ enfer d’ une  autre planète?’.

Daarmee vangt het derde deel van de voorstelling aan. Op de kleinere schermen gaan grote vuren branden – zoals in ‘Fire Woman’ en andere vuurvideo’s van Bill Viola, al is hier geen mens te zien, enkel dat vuur. Verzengend of louterend, het blijft in het midden. Vourc’h duikt nu naast het ei op in een maillot die zijn hele lichaam, hoofd inbegrepen, bedekt. Het gelige lijf is beschilderd met knoken, als was hij een wandelend skelet. In een delirante redevoering, ook op tekst van Laura Vasquez, verbindt hij het leven van ongewervelden, zoals weekdieren, met alle ander leven en met de aarde. Je herkent fragmenten van de verhaspelde tekst die eerder over het led scherm vooraan liep, maar de mysterieuze, zelfs esoterische toon ervan valt nu des te harder op. Het is alsof Vourc’h van over het graf sprak over een diepere samenhang des levens die voor gewone stervelingen ongrijpbaar is. Mij leek de tekst op dat moment een poging om met een ondraaglijke realiteit om te kunnen gaan.

Op dat moment komt ‘De Tuin der Lusten’ van Jeroen Bosch eindelijk direct ter sprake. In een oogwenk verkleden de spelers zich in kostuums uit de tijd van de schilder. Sébastien Jacobs houdt een lezing over de vreemde verhoudingen van mensen en dieren en wat dat betekent. Vogels zijn op het middenpaneel bijvoorbeeld veel groter zijn dan de mensen eromheen, maar elders lijken de dieren dan weer onnatuurlijk klein. Zegt het iets over de nietigheid van de mens? Over de opvatting van de menselijke lust? Over het verlangen?

Ondanks wat tegenwerpingen van  omstaanders gaat Jacobs onverstoorbaar door. Hij komt tot de bewering dat Bosch inspiratie vond bij de Vlaamse mysticus Jan Van Ruusbroec. Jacobs citeert hele stukken van zijn teksten in het Oudnederlands. Het gaat daarin over de vurige vlam van de liefde. Niet de wereldse liefde maar een Goddelijke liefde die de mens zichzelf doet vergeten. Het rijmt met de eerdere tekst over weekdieren en mineralen, en geeft plots ook betekenis aan de vuurvideo’s.

Die hoge gedachtenvlucht contrasteert sterk met de bespiegelingen die Löwensohn vervolgens ten beste geeft over de weldadige werking van een darmspoeling. Hoe die als een soort aardbeving in haar inwendige tot een grote reiniging leidde. Op dat ogenblik verduistert het podium, alsof er onweer op komst is. Er volgt een onwaarschijnlijke finale. Nuno Lucas kruipt onder een vloerzeil, alsof hij zich wou begraven. De anderen gaan bij het ei hun oor te luisteren leggen onder een ijl meerstemming gezang, als Gregoriaans gezang in overdub of nog, het ijle gezang van het ‘Requiem’ van Ligeti in ‘2001 A Space Odyssey’ (alweer die film dus).

Vourc’h, nog steeds verkleed als skelet, vertaalt wat het ei ‘zegt’ als een voorstel om een nieuwe richting uit te gaan. In hun nieuwe gedaante lijken de performers daar klaar voor. Na een stemming kiezen ze voor een reis richting heelal, of toch de onbestemde verte van het achterdoek. Met daarbij dit grappige detail: Vourc’h werpt een steen naar het uitspansel op het doek, als om de richting te bepalen, maar de steen stuit keihard terug en belandt weer voor de voeten van de spelers. Daarop valt het duister in en breekt (op de videoschermen en in de belichting) een storm los. In het halfduister doorklieft een driehoekige lichtstraal de ruimte. De driehoek zwelt aan van nauwelijks meer dan een punt tot een reusachtig kader. Waar de reis eindigt blijft in het ongewisse, want daar en dan eindigt de illusie, doven alle lichten.

Een eenduidige conclusie of les biedt deze voorstelling niet. Ze  verklaart ook nauwelijks Bosch’ schilderij. Ze heeft het dan ook niet over een antwoord. Ze toont hoe we antwoorden zoeken, of liever, beelden die ons een plek geven in een grotere orde, als een rustpunt of een indicatie van de juiste marsrichting. De ene lijkt daar wat meer beslagen in dan de andere, en iedereen doet het op zijn of haar manier.

Wat vooral blijft hangen is hoe de onbeholpen personages stilaan een heroïsche allure krijgen. De achtergrond waartegen ze figureren is geen westernlandschap met een blauw uitspansel, maar een doodse woestijn waar menselijk leven onmogelijk lijkt. Een post-apocalyptisch landschap. Daar kan je niet van ‘winnen’, daar kan je niet  ‘thuiskomen’. Dat leek wel nog mogelijk in eerder werk van Quesne als ‘Caspar Western Friedrich’. Hier zien we een hel op aarde, zoals Prim zei. Daar valt niets op te verzinnen.

Toch doen de performers niets anders dan dat: verzinnen, dromen, zingen. ‘In dreams’ weliswaar, op dat ene moment na waarop Dumay als politicus voor realisme pleit. Daar zit uiteindelijk ook de intieme, maar eerder impliciete band met ‘De Tuin der Lusten’ van Bosch. De schilder leefde in een tijdsgewricht net tussen de waanzin en de pest van de veertiende eeuw en de waanzin van de godsdienstoorlogen van de zestiende eeuw. Het einde leek nabij. Hij vatte dat in fantastische beelden die tot vandaag blijven fascineren. Het einde is misschien onvoorstelbaar, in onze verbeelding kunnen we het een stap voor blijven. Of afwenden? 

Uw steun is welkom
Pzazz.theater vraagt veel tijd en inzet van een grote groep mensen. Dat kost geld. Talrijke organisaties steunen ons, maar zonder jouw bijdrage als abonnee komen we niet rond als we medewerkers eerlijk willen betalen. Uw steun is van vitaal belang en betekent dat we onafhankelijk recensies over de podiumkunsten kunnen blijven schrijven. Alvast bedankt!

Abonneren Login