TAL. BOG. / Het Zuidelijk Toneel
Spoken word, bijna op de letter
Tien spelers op een tennisplein. Schril steken hun witte pakjes af tegen de oranje gravel. Ze staan hier niet om een balletje te slaan, wel om samen over dat balletje te reflecteren. Strak als de witte lijnen is hun spel, hun mentalige opslagen daarentegen gaan alle kanten op. In ‘TAL.’ oefent BOG. zich als collectief -en Suze Milius voor de eindregie- meer dan ooit in de spreidstand tussen simplisme en meerlagigheid.
BOG. is bijzonder. Waar veel makers soms jaren kunnen zoeken naar hun eigen stempel, bleek die bij het Nederlands-Vlaamse collectief al vanaf hun eerste creatie in 2013 erg uitgesproken. Letterlijk: met taal centraal in hun visie op mens en wereld, met teksten als een kraal van korte zinnetjes die maar blijven doorgaan, consequent staccato, meerstemmig in de opsomming, met uitgestreken smoeltjes, vaak frontaal in het gelid.
Meer nog dan een theatercollectief is BOG. eigenlijk een koor. Alleen al uit de titels van hun collectieve werk spreekt een grote rechtlijnigheid: ‘BOG.’, ‘MEN.’, ‘GOD.’, ‘OER.’ … Hoeveel jaren kan je één stempel blijven doordrukken voor hij uitgedrukt raakt?
De titel van ‘TAL.’., een coproductie met Het Zuidelijk Toneel, roept een kruising op tussen ‘taal’ en ‘veelvoud’. Met net geen elftal, dus met meer spelers dan ooit, palmt BOG. op Theater Aan Zee de central court in van de Ostend Tennis Club. Tussen al hun witte outfits (Johanna Trudzinski) zien we acht broekjes, twee rokjes. Negen paar witte sokken, eentje in het blauw. Drie haarbanden, twee klakjes, één hoedje. Individuele variatie binnen een gezamenlijke organisatie is van dit gezelschap niet alleen een vormprincipe, maar ook een terugkerend onderzoeksterrein. Wie zijn we zelf, wat zijn we samen? En wat moeten we met het verschil?
Beginnen doet Benjamin Moen: stotteren op zoek naar één woord, als één lange ritmische herhaling van er niet opkomen. ‘Uhm… ’t Is… Een… Tsja… Uhm… ’t Is… Sjaaaa… Nou… Ja… Nee…’ Stelselmatig slaat zijn zoeken over op het hele koortje rond hem. Eerst als duet, dan als meerzang, uiteindelijk met z’n allen samen. ‘Zo’n… Nee… Zo’n… Hè god… t‘ Is… Nou… ’t Is… Nou, kom op…’ Bij BOG. weet je dan: dit kan even blijven duren. Korte klankassociaties drijven een stroom aan losse woorden, winnen aan galm, toch blijven het stoten.
Even absurd als existentieel komt het over: we zien zowel de taalverwerving van elk kind in sneltreinvaart, als ons aller repetite in het vinden van een verhouding tot de dingen, en zelfs de collectieve afasie van een hele samenleving. De mens, de mensen en de mensheid, allemaal in één nonsensicale scène. Daarin blijft BOG. op zijn best: net door abstractie, al is die superconcreet, universele meerduidigheid betrachten. Tot – na elvendertig variaties op de letter b – het hoge woord er eindelijk uit komt: ‘Bal.’ De opslag van de voorstelling is gegeven. ‘Dit is de bal.’
Een simpele tennisbal wordt in ‘TAL’. het ankerpunt van een meervoudige reflectie over de macht en onmacht van taal in het benoemen van het verschil tussen individu en object, tussen individu en gemeenschap, tussen hier en daar, tussen meerdere talen, tussen mens en kosmos. Eenzelfde bevroren beeld van Lisa Verbelen die de bal gewoon in haar hand houdt, wordt een andere situatie met elke nieuwe beschrijving die erop geplakt wordt. Later zal ze zelf naar de scène teruggrijpen voor een monoloogje over tijd en transformatie: de bal van nu is niet meer dezelfde bal van daarstraks. Behoorlijk filosofisch allemaal.
Ecologie, eigenaarschap, meertaligheid, communicatie, polarisering, exclusie: heel wat thema’s lijken de revue gepasseerd boven de schrijf- en discussietafel. En allemaal zijn ze dan consequent ‘vertaald’ naar de gekozen mal in relatie tot de bal, naar het talige handelsmerk van het collectief.
De valkuil van elk taalspel: dat tussen alle zwierige stijl plots de bal zelf zoek raakt.
Alleen is de omgekeerde weg tijdens de voorstelling niet altijd een gegeven. Niet bij elke verbale stuitering openbaart zich nog het gesprek erachter, en dreigt het gestuiter op zich te gaan staan: vorm die het overneemt van inhoud. Het is de valkuil van elk taalspel: dat tussen alle zwierige stijl plots de bal zelf zoek raakt. Op zulke momenten loopt ‘TAL’ verloren tussen taal als thema en taal als middel. Woorden en zinnetjes vliegen heen en weer, heen en weer, tot een uitgelengde zit. ‘Zijn er nog vragen? Is iedereen nog mee?’ Nee, zeker niet op elk moment. Waar gaat het BOG. nu precies om?
Herpakken doet de voorstelling zich altijd snel in sound en beeld: wanneer muzikant Jens Bouttery ineens een beatje onder het koor schuift, of de groep verstijft tot een beeldend rijtje aan weerszijden van het net, in elk een andere freeze van de omwenteling van één lichaam, als een fotostrip in 3D. Creëerde BOG. altijd verbeelding vanuit verwoording, dan gebeurt hier eerder het omgekeerde: hun talige principes worden doorgetrokken in muziek en beeld. Meerstemmigheid wordt mozaïek, woordentennis muzikale puls.
Hoogtepunt van de voorstelling is waar dat allemaal samenvloeit tot een ‘alfabeat’: de hele letterbak van onze taal als een techno-act uitgespuwd door tien kelen en een soundsystem. Hier zie je een gezelschap aan het werk dat zich jarenlang bekwaamd heeft in de spanning, maar vooral in de meerwaarde van individuen in collectief verband. Het rikketikt als een tierelier. Spontaan volgt een open doekje.
Zoveel muzikaliteit en ‘visualiteit’ maakt van ‘TAL.’ een innemend kijk- en luisterstuk, en van BOG. meer dan ooit een genereus gezelschap voor een breed publiek. Spontaan stoppen passanten rond de tennisclub om over de heg mee te turen naar de bizarre totaalervaring die zich daar ontrolt. Spoken word, bijna op de letter. Dans in gespreide orde, maar nooit op de dool. Muzikaliteit op vele manieren.
Net deze verruimde aanpak maakt extra duidelijk waar die herkenbare BOG.-stempel precies uit bestaat: uit een verregaande versnijding van de werkelijkheid in zijn kleinste partikels. Van tekst naar zinnen naar woorden naar letters. Van vloeiende visuele seqenties naar geïsoleerde shots. Van harmonie naar herhaalde beats. Van één collectief naar zijn aparte spelers. Wat BOG. doet, is een consequent uiteenpuzzelen van onze soms overweldigende ervaring van het leven tot zijn miniemste details. Met loep en scalpel splitst het de dingen tot het punt dat die zowel heel particulier als heel universeel worden.
De uitdaging blijft de weg terug: hoe zet je al die partikels op scène weer in elkaar? Hoe vermijd je dat al die demechanisering niet zelf machinaal wordt? BOG. stelt zich immers niet tevreden met loutere deconstructie. Voorbij het postmodernisme zoekt het opnieuw naar een verbindend verhaal, naar het punt waar alle verschillen in elkaar vervloeien. Naar hoop, ondanks alles. Naar naïviteit en nieuwsgierigheid. Naar gemeenschap. Naar blijven praten.
En dat is wat deze voorstelling doet: blijven praten. Blijven praten als een oneindig proberen. Op het vervaarlijke randje tussen spel en spielerei. Tussen wervelende variatie en vervelende saturatie. Zo vol van taal dat het af en toe leeg wordt aan verhaal. ‘Het had evengoed allemaal net iets anders kunnen zijn’: dat gevoel.
Alleen is dat wellicht ook de dichtste benadering van het hele levensgevoel dat BOG. hier op zoveel manieren probeert te vangen. Valt de bal in dit bestaan niet alleen maar mis te slaan? Het met alle macht anders proberen is de kunst. ‘TAL.’ doet het in stijl.
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz