Zeg aan de kinderen dat we niet deugen Leonard Nolens / Luc Coorevits / Guy Cassiers
Twee keer afscheid
In ‘Zeg de kinderen dat wij niet deugen’ schetsen gedichten van Leonard Nolens de levensloop van een eenzame, ongelukkige man die afscheid neemt van de wereld. Johan Leysen zegt ze met grote subtiliteit. Guy Cassiers ondersteunt met een sobere regie. Hij neemt zo op een waardige manier afscheid van het Toneelhuis.
Een man alleen,
schuifelt wat onzeker over het toneel, tot hij de plaats vindt van waaruit hij
wil spreken. Twee voeten op de grond, wat verkrampte handen, en een stem. Dat
is Johan Leysen in ‘Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen’. Hij zegt de
verzen van Leonard Nolens heel rustig manier, met pauzes om het denken toe te
laten. Gevoelens schuilen in de nuances. Het zijn woorden die zich als zwarte
parels aaneenrijgen tot een lange depressie. Eén keer grijpt de betekenis Leysen
beet, en gaat er een woede door de tekst, maar de opstandigheid ebt weer weg. Geen
rust, ook geen berusting, maar staren in een leegte. Hier staat de Eenzame.
Aan de hand van gedichten
uit de verschillende dichtbundels van Leonard Nolens schetsen Guy Cassiers en
Luc Coorevits een leven. Als toeschouwer zie ik op het toneel een particuliere
mens ontstaan. Is hij Leonard Nolens? Dat weet ik niet. In de voorstelling
ontmoet ik een personage, getekend door onvrede, door eenzaamheid en met een
verborgen drift om koppig alleen te zijn.
Eerst houden we stil
bij de geboorte, dan bij de jeugd. Of er ooit een straaltje zon, of een
ogenblik hoop is geweest vertellen de gedichten niet. Hier staat een mens in
een woelige tijd. Hij wordt met keuzes geconfronteerd. Hij wil niet links of
rechts zijn, niet bij Mao behoren noch bij Trotski: het zijn oude politieke
strijdpunten die zijn generatie hebben getekend. Maar hij heeft altijd ‘neen’
gezegd.
Wat blijft er dan over:
een klein groepje eensgezinden of medestanders(?). ‘We waren enkelen’ klinkt
het een paar keer. Maar waar staan die enkelingen op het schaakbord van
politiek en maatschappij? In het centrum, horen we, maar die keuze levert geen
vrede op, noch een meerwaardigheidsgevoel. Dat centrum is vaag en zonder
houvast. Het is zelf geen plaats, zodat hij die alleen is, helemaal de eenzame
wordt.
Zo krijgen we langzaam
een lijn te zien tussen de dertig gedichten. Deze man wil zichzelf zijn, en
meent te constateren dat hij dan niet meetelt in de maatschappij. Hij komt
nooit op het nieuws, meldt hij wat verongelijkt. Hij kiest voor het individu,
en schijnt niet te beseffen dat dit het ideaal van het neoliberalisme is. In
ieder geval maakt zijn positie hem en de enkelen die hem omringen niet gelukkig.
Zo komen we tot een
soort conclusie, een levensles: ‘Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen’. Het
werpt een bitter licht op de keuzes die hij zo compromisloos gemaakt heeft. Doe
niet zoals ik, begrijpt de toeschouwer. Maar wat dan wel? Dat komen we niet te
weten. Als er zulk een advies zou worden
geformuleerd, dan zou deze man zondigen tegen zijn eigen identiteit. Die wordt
vooral gedefinieerd door negaties: het woordje ‘niet’ heeft een dominerende
rol.
Het is geen vrolijk afwijzen, het gaat zelfs niet over het eigen gelijk. Het ingenomen standpunt resulteert in een gevoel van ontoereikendheid, van gemis en van twijfel. Dit is werkelijk een depressie, individueel en existentieel. ‘Wij hielden ons niet uit’, oppert deze man zonder naam, ‘We houden ons niet vol’. De korte tussenkomst van de viola da gamba van Purcells ‘Fantasia’ geeft een beetje lucht, maar geen vrolijkheid, alleen melancholie. De hele voorstelling is een sombere tocht door de wanhoop.
Met zulk een mooie samenvatting van zijn persoonlijke woordenschat neemt Cassiers afscheid met een diepe buiging.
Guy Cassiers heeft
Johan Leysen in een lege ruimte geplaatst. Hij helpt de acteur met een subtiel
spel van het licht (Jef Spincemaille). Een lamp op een staak draait langzaam
rond, zodat de onbeweeglijke acteur toch beweegt. Een keer staat Leysen in de duisternis,
maar door een infrarode camera wordt zijn gelaat op een groot scherm
geprojecteerd. Het is een spel van aanwezigheid én afwezigheid, een thema dat
het hele theateroeuvre van Cassiers doorkruist.
Hoe bescheidener de
regisseur zich opstelt, hoe sterker tekst en acteur het echte centrum worden. De
voorstelling draait rond de bronzen stem van Leysen, die de moeilijke gedichten
spreekt met een volle aandacht voor ritme, zodat de woorden muziek worden. Maar
dat is door Cassiers niet volledig volgehouden. Zo liggen er op het toneel
onduidelijke zakken - zijn het mensen, zijn het lijken? – die een enkele keer
beginnen te ademen – omdat in de tekst het woord ‘ademen’ een belangrijke rol
speelt. Als Leysen het heeft over de voorbije eeuw met zijn zinloze
ideologische debatten, komen er plots uit de toneeltoren een viertal witte
vlaggen naar beneden en zwaaien ze in de wind.
Cassiers poogt zo aan
de eentonigheid te ontsnappen door een wat te nadrukkelijk symbool te
gebruiken. Maar het voelt te veel aan als het grijpen naar wat spektakel. In
een wereld zonder energie is dat echter niet op zijn plaats. De acteur staat slechts
te wachten tot het gezwaai voorbij is. Deze enkele momenten voelen een beetje
fout aan, omdat de rest van de regie heel strak en juist is.
Deze indrukwekkende
voorstelling is de laatste regie van Cassiers in het Toneelhuis. Het is een
zeer mooi afscheid, niet alleen wegens de kwaliteit, maar zeker omdat het bijna
een samenvatting is van de wereld van regisseur Cassiers. Hier blijkt nogmaals
zijn liefde voor ‘onmogelijke’ teksten. We denken dan aan Proust of Musil. Deze
gedichten van Nolens passen uitstekend in dit rijtje.
Ook zijn technische belangstelling
is volop aanwezig. De voorstelling sluit af met een batterij kleine windmachinetjes
die een vederlichte witte doek grillig laten dansen in de lucht. Zulke machinerie
verrijken de toneeltaal, een ander kenmerk van Cassiers werkwijze. Ik moet denken
aan de computerbeelden uit ‘Hiroshima Mon Amour’ (1996), wat toen revolutionair was.
Even kenmerkend is het subtiel gebruik van de video gecombineerd met het spel van zien en niet zien. Zelfs het ogenblik waarop je denkt dat Leysen wellicht niet live spreekt (dankzij de infrarode-camera) sluit aan bij belangrijke momenten uit ‘De Sleutel’ (1989)– een voorstelling die Cassiers nog in Rotterdam maakte. Dat is al lang geleden, maar wijst op een heel persoonlijke en consequente manier van omgaan met het fenomeen toneel.
Met zulk een mooie
samenvatting van zijn persoonlijke woordenschat neemt Cassiers afscheid met een
diepe buiging. Dank aan Guy voor al het mooie en intrigerende van die lange
jaren bij het Toneelhuis.
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz