Opera

Der Rosenkavalier Richard Strauss / De Munt

Heerlijke muziek, intellectuele overkill

Richard Strauss en librettist Hugo von Hofmannsthal gaven hun opera ‘Der Rosenkavalier’ (1911) de wat raadselachtige omschrijving ‘Komödie für Musik’ mee. Het boeiendste van deze opera speelt zich dan ook inderdaad in de orkestbak af. Strauss schreef een complexe, rusteloze partituur, die wat gebukt gaat onder de drang van de virtuoze componist om heel zijn kunnen te demonstreren. Het resultaat is soms pakkend, soms elegant, soms overladen en helaas ook wel eens oeverloos, maar het orkest onder de leiding van Alain Altinoglu zorgt bij de Munt voor een grote muzikale avond. De al even ambitieuze regie van Damiano Michieletto grenst daarentegen soms aan edelkitsch.

Der Rosenkavalier
Johan Thielemans De Munt, Brussel
12 november 2022

In ‘Der Rosenkavalier’ vertelt Hugo von Hofmannsthal een bitterzoet liefdesverhaal uit de Weense Rococo. Een edelvrouw , de Marschallin, heeft een jongere minnaar, Octavian. Die wordt echter verliefd op een jonger meisje, Sophie. De oudere vrouw ziet in dat de tijd onverbiddelijk is, en dat God het zo wilde dat een jonge man voor een jong meisje valt. Of Von Hofmannsthal die verwijzing naar God ernstig meende, dan wel of het om Weense ironie gaat laat ik in het midden. De muziek is in elk geval gespeend van ironie. Maar ‘God’ duikt later wel op in deze productie. 

Het thema van de vrouw die haar aantrekkelijkheid verliest met het verstrijken der jaren doet belegen aan, zeker omdat deze Marschallin slechts 35-jaar oud is. Je fronst ook de wenkbrauwen bij de leeftijd van de jonge Sophie:  zeventien jaar. Von Hofmannsthal zag er blijkbaar geen graten in. Hij vermijdt ook elke tragiek: de bedrogen oudere vrouw is wijs. Ze schikt zich in haar lot en helpt haar minnaar zelfs bij zijn verleidingspogingen .

Dat is nodig ook, want Sophie wordt door haar burgerlijke, rijke familie gekoppeld aan de bedenkelijke, berooide baron Ochs. Een kritiek op de burgerlijke huwelijksmoraal? Hij is, als onbeleefde, brutale rokkenjager, de komische noot in het verhaal. Dat hij bot vangt bij zijn escapades hoeft niet te verwonderen. In het derde bedrijf nemen de vrouwen hem beet. Ook Octavian is daarbij van de partij, verkleed als verleidelijke vrouw. Het is komedie met modderschoenen. Als de baron eindelijk afdruipt, is het tijd voor de fenomenale muzikale finale.

Voor het zover is moeten we echter de vondsten van de Italiaanse regisseur Damiano Michieletto doorstaan. Hij werkte de geschiedenis van de Marschallin uit in mimetaferelen. Als jonge vrouw wordt ze belaagd door de maarschalk met wie ze in een liefdeloos huwelijk stapt. Later zien we haar in verschillende stadia van haar levensloop, van jong meisje tot bejaarde vrouw in een rolstoel. Haar militaire echtgenoot zorgt dan voor haar en bezingt haar. Strauss parodieerde daarmee het Italiaanse genre, maar hier krijgt het een ontroerende betekenis.

Dat is het beste dat Michieletto te bieden heeft. Hij laat de hoofdrollen subtiel realistisch acteren. Ze vertolken echte gevoelens. Dat overtuigt vooral bij Sally Matthews als Marschallin. Ze is sensueel, ernstig en waardig. De regisseur verkreeg ook een bijzonder mooie vertolking verkregen van Michèle Losier als Octavian die zich ‘verkleedt’ als een sluwe kamermeid. In beide gestaltes is ze zowel ernstig, gekweld als opgewekt en guitig. Ilse Eerens, als Sophie, heeft een rol die theatraal eenvoudiger is, maar die van haar een grote muzikaliteit vraagt.

De bedenkelijke invallen volgen elkaar in hoog tempo op

Maar blijkbaar had Michieletto niet genoeg aan het uitdiepen van deze menselijke verhoudingen. Hij overlaadt de regie met een overdaad aan symboliek. Zo eindigt het eerste bedrijf eindigt met een huisknecht (de dwerg Byoungjin Lee) die de scene volzet met klokken. Het is een erg expliciet symbool voor de obsessie met tijd van de Marschallin, wanneer ze zingt dat ze soms ’s nachts opstaat om alle klokken stil te zetten.

Ook bij het werk van scenograaf Paolo Fantin en lichtontwerper Alessandro Carletti rijzen nogal wat vragen. Ze situeren de actie niet in het Wenen van de Rococo, maar in een onbestemde tijd, die veel weg heeft van het begin van de twintigste eeuw. Fantin plaatste een toneel op het toneel dat hem toelaat om het gordijn dicht te trekken en een scènewissel uit te voeren. Zo vangt de vertoning aan met de slaapkamer (op dat toneel). Later wordt de kamer verdubbeld. Het is een spiegelpaleis waarbij de jonge én de oude Marschallin tegelijk aanwezig zijn.

Als de Marschallin later naar het beroemd citaat van François Villon verwijst met: ‘Où sont les neiges d’ antan’ begint het in de slaapkamer ook heus te sneeuwen. De bedenkelijke invallen volgen elkaar dan in hoog tempo op. De Marschallin probeert sneeuwvlokken in een glas op te vangen. In een latere scène zien we drie dames (de drie leeftijden van de Marschallin) rond een smeltende sneeuwman zitten (vergankelijkheid! vergankelijkheid!). De sneeuw brengt ons dan naar het laatste tafereel waar de twee geliefden – eindelijk verenigd- in een wit berglandschap lopen.

Soms zijn de invallen van Michieletto ronduit belachelijk. Terwijl Matthew Rose in de rol van Baron Ochs in het eerste bedrijf zijn aria zingt, brengen kelners een koe op de scène (geen echte, we zijn niet bij Ivo van Hove). Rond de koe lopen melkmeisjes mee. Om de fladderende handen van de baron te ontwijken gieten ze een ketel melk over hem.

Het is een voorbeeld van de ongelukkige manier waarop de regie het luimige van de opera wil recht doen. Michieletto zoekt dat in bijrollen zoals die van de kelners en de melkmeisjes. Hij vult die cartoonesk in. De vier kelners lijken zo weggelopen uit een stripverhaal, met steeds dezelfde tics. Die onhandige poging om de lach op te wekken zijn eerder irritant dan komisch. Idem voor de twee intriganten (Yves Saelens en Carole Wilson) die zo uit een strip van Kuifje lijken weggelopen.

Ook bij zijn meer ernstige invallen overspeelt de regisseur zijn hand. Vele visuele tussenkomsten lijken te ontstaan uit de nood om langdraderigheid te vermijden. Maar de fantasie gaat alle kanten op, zodat er heel wat missers zijn, en veel op edelkitsch begint te lijken.

Na de sublieme samenzang van drie hoge vrouwenstemmen op het einde kan je alleen maar enthousiast applaudisseren.

In het derde bedrijf gebeurt er bijvoorbeeld iets mysterieus. Op de lange orkestrale inleiding (de beroemde wals) voeren jonge mensen, elk met een vogel in de hand, een klein ballet uit. Dan komt Ochs de herberg binnen - een paar stoelen en een tafel op het voorplan. Het doek gaat nu weer op en er staat een reuzeraaf op het toneel (een sterk staaltje van de ateliers van de Munt). Al heel vlug verdwijnt de vogel. Het laat je met een groot vraagteken achter. Tijdens een latere verleidingspoging van Ochs komt alweer een zwerm zwarte vogels naar beneden. Als Ochs tenslotte verjaagd wordt verschijnen kinderen met vogelkoppen om Ochs te bestoken.

Vogels? Is dit een verwijzing naar ‘The Birds’? Pas achteraf vind ik in het programmaboek een verklaring in een artikel van Rüdiger Safranski. Die zegt dat de Argentijnse schrijver Jorge Luis Borgès in een droom een zwerm vogels zag, en dat een bewijs achtte van het bestaan van God. Dat zou dan betekenen dat de grote vogel een verschijning is van dezelfde God waar de Marschallin op vertrouwt om de fataliteit van het ouder worden een imaginaire plaats te geven. Het is een mooi voorbeeld van intellectuele overkill.

De muziek blijft echter staan als een huis; Strauss bewees dat hij het medium opera in de vingers had met complexe ensembles en heerlijke trio’s en kwartetten. Hij toonde zich ook een heel slimme componist, want de mooiste bladzijdes plaatste hij strategisch op het einde. Als toeschouwer vergeef je hem daardoor de wat langdradige passages die eraan vooraf gaan. Na de sublieme samenzang van drie hoge vrouwenstemmen op het einde kan je alleen maar enthousiast applaudisseren.

Dat vereist natuurlijk een orkest en een dirigent die de partituur eer bewijzen, en bovendien ook uitmuntende zangers. Dirigent Alain Antinoglu slaagt er hier inderdaad in om het orkest te laten schitteren. Ook vocaal is dit een sterke avond. Sally Matthews als de oudere Marschallin, Michèle Losier als Octavian (een ‘hosenrolle’) en Ilse Eerkens als Sophie, doen de partituur fonkelen en maken van de laatste iconische scène een hoogtepunt. Wat een beloning na uren opera! 

Genoten van deze recensie?

Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.

Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.

Steun pzazz

Uw steun is welkom
Pzazz.theater vraagt veel tijd en inzet van een grote groep mensen. Dat kost geld. Talrijke organisaties steunen ons, maar zonder jouw bijdrage als abonnee komen we niet rond als we medewerkers eerlijk willen betalen. Uw steun is van vitaal belang en betekent dat we onafhankelijk recensies over de podiumkunsten kunnen blijven schrijven. Alvast bedankt!

Steunen Login