Ihigénie en Tauride Christoph Willibald Gluck / Opera Ballet Vlaanderen
Een geslaagd samengaan van opera en Griekse tragedie
Toen de opera ‘Iphigénie en Tauride’ van Christoph Willibald Gluck – de Duitse componist die vooral in Frankrijk veel succes oogstte – in 1779 in Parijs in première ging bleek meteen dat de componist een nieuwe stap zette in zijn zoektocht naar een nieuwe vorm voor de opera. Hij brak zowel met de Italiaanse als de Franse traditie. Het was geen Vivaldi en ook geen Rameau. Bij Gluck werden tekst en drama belangrijker: Gluck ontwikkelde een nieuwe synthese tussen woord en muziek. De nieuwe enscenering van dit werk bij Opera Ballet Vlaanderen is in handen van de jonge Spaanse regisseur Rafael R. Villalobos. Hij verplaatst de tragedie naar Oekraïne in oorlogstijd. De Nederlands-Australische dirigent Benjamin Bayl geeft de partituur zoveel levendigheid en energie mee, dat je hoort hoezeer Gluck een voorloper was.

Het argument van deze opera, gebaseerd op het antieke drama van Euripides, is behoorlijk complex. De aanleiding is dat legerleider Agamemnoon zijn dochter Ifigeneia offerde aan de godin Diana (de Griekse Artemis) om de windstilte op te heffen die zijn vloot belet af te varen naar Troje. Artemis redt het meisje echter en schenkt haar een nieuw leven in Tauris. Ze wordt er de priesteres van koning Thoas. Tijdens een storm smeken de priesteressen van Tauris de goden om af te zien van mensenoffers. Ifigeneia droomt die nacht van de moord die Klytaimnestra pleegt op haar vader. In die droom vraagt haar moeder haar ook om haar broer Orestes te doden als wraak voor de moord die hij op haar pleegde. Ondertussen vertelt een orakel de koning dat een vreemdeling hem zal doden, waarop hij beslist dat elke vreemde geofferd moet worden.
Net dan spoelen Orestes en zijn vriend en neef Pylades door de storm aan op de kust van Tauris. Thoas veroordeelt ze meteen ter dood. Ifigeneia wordt met het offer belast. Van slachtoffer wordt ze zo beul. Ifigeneia ondervraagt Orestes echter eerst over zijn afkomst. Hij vertelt over de dood van Agamemnoon en Klytaimnestra, maar beweert dat hij ook zelf de dood vond. Daarop besluit Ifigeneia Thoas’ bevel te trotseren en enkel Pylades te doden. Ze wil Orestes terugsturen naar Mykene met een boodschap voor haar enige overgebleven familielid, Elektra. Orestes wordt echter zo gekweld door schuldgevoelens dat hij wil sterven in Pylades’ plaats. Ifigeneia geeft toe, en zo vertrekt Pylades.
In het laatste bedrijf herkent Ifigeneia Orestes echter, als die erover weeklaagt dat hij dezelfde offerdood moet sterven als zijn zus. Zij weigert daarop hem te doden, maar Thoas wil het offer dan zelf voltrekken. Net dan keert Pylades weer en steekt Thoas neer. Even ontstaat er chaos, maar dan komt Artemis alweer tussenbeide. Ze bevrijdt Orestes van zijn schuldgevoel: ‘Je tranen hebben je misdaden weggewassen’. Orestes en Ifigeneia keren samen terug naar Mykene.
Regisseur Rafael R. Villalobos heeft de Griekse stof op vele punten naar het heden gebracht. Zo laat hij de voorstelling beginnen met een korte monoloog van Agamemnon tot Klytemnestra in een theater op het toneel (scenografie Emanuele Sinisi). Daarna draaien de acteurs zich naar een publiek (het koor) dat in het theater zit. De acteurs groeten. Pas dan volgt de ouverture. Gluck evoceert daarin de storm waarmee alles begint. Villalobos geeft daar een heel eigen invulling aan. Hij laat een bom inslaan in het theater. Voor de rest van avond bevinden we ons in een zwaargehavend gebouw. Een theater dat geen bescherming meer biedt: dat gebeurde in 2022 in Marioepol in Oekraïne. De ramp wordt indrukwekkend uitgebeeld. Villalobos zet het koor daarbij prachtig in. Deze ‘Iphigénie’ speelt zich dus af in het heden, zonder ‘culturele’ muur tussen actie en toeschouwer. Dat maakt ook muzikaal een verschil: we ontdekken hoe de muziek op een moderne manier het verhaal vertelt.
Bayl laat de partituur echter zo levendig, gecontrasteerd, dynamisch en dramatisch klinken, dat ik plots de kwaliteiten van de componist herken.
Het belet niet dat Villalobos een paar fouten maakt. In het gegeven van Euripides speelt Thoas een belangrijke rol. Hij laat Iphigeneia zijn veroordelingen uitvoeren, maar hij laat die koning wel opdraven als een opgewonden slungel, con brio vertolkt door Wolfgang Stefan Schwaiger, met een wat vage sociale functie. Het is niet duidelijk dat hij heerst over Ifigeneia. Haar belangrijke cociale rol valt echter ook uit haar kledij niet af te lezen. Ze oogt als een gewone, hedendaagse vrouw, zonder bijzonder gezag. Als ze pas in het laatste deel van de opera wordt aangesproken als ‘priesteres’ komt dat dan ook als een verrassing. Door die zwakke tekening van de verhoudingen tussen de personages verliest het verhaal aan kracht. Hier botst de nood aan ‘herkenbaarheid’ en moderniseren op zijn grenzen.
Als regisseur levert Villalobos verder wel puik werk af. Bij de talrijke scènes met het koor toont hij zich een meester. Elk lid van het koor heeft een duidelijk uitgetekende rol. Het koor stuwt theatraal de voorstelling voort. De personenregie is al even overtuigend. De mezzo-sopraan Michèle Losier is een meeslepende Iphigeneia. Ze zingt de moeilijke partij met een grote natuurlijkheid, al worstelt ze wel wat met haart articulatie van de tekst, die vaak onbegrijpelijk blijft.
De voorstelling besteedt veel aandacht aan de verhouding tussen Orestes en Pylades. Kartai Karagedik als de coke snuivende Orestes en Werner Van Mechelen zijn duidelijk seksueel aangetrokken tot elkaar. Glucks patrituur stuurt hen door een roller coaster aan emoties. Beide zangers staan in voor sterke dramatische momenten. In de schildering van de gevoelens (vriendschap, wanhoop, woede) is Gluck erg ver gegaan en bereikt hij een psychologische tekening die in de operageschiedenis volledig nieuw is. Vooral tenor Werner Van Mechelen blinkt uit. Hij is vertrouwd met het Frans repertoire en zingt elk woord verstaanbaar, maar hij ontpopt zich ook tot een lenig acteur dankzij de regie van Villalobos.
De voorstelling kent nog twee andere troeven. Het operakoor onder leiding van Jori Klomp, heeft als gezegd zowel een overrompelende muzikale aanwezigheid als een grote theatrale inzet. Vooral het vrouwenkoor blinkt hier uit. De opera is echter vooral een succes door de muzikale leiding van Benjamin Bayl. In het verleden vond ik de opera’s van Gluck nogal stroef en academisch, zelfs toen ik hem in Aix-en-Provence hoorde onder de bevlogen leiding van Emanuelle Haïm. Bayl laat de partituur echter zo levendig, gecontrasteerd, dynamisch en dramatisch klinken, dat ik plots de kwaliteiten van de componist herken. Dat zorgt voor een stralende avond.
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz