Dans / Performance

Every_Body Alexander van Tournhout / Not Standing

Variaties op een thema

De Franse filosoof Paul Valéry beweerde ooit dat alle kunst voorkomt uit een teveel aan energie waar mensen geen blijf mee weten. Ze gaan dan maar musiceren of schilderen. De allereerste kunstvorm, zo bekeken, is volgens Valéry de dans: bewegen om te bewegen, zonder vooropgezet doel, dat doet zelfs een kind al. Toch blijkt dans heel vaak wel aan te knopen bij of te vertrekken vanuit dagelijkse, doelgerichte handelingen. Dat is het vertrekpunt van ‘Every_Body’ van Alexander Vantournhout. Zelfs de gewoonste handelingen krijgen bij hem echter talloze boven- en ondertonen.        

Every_Body
Pieter T’Jonck Les Brigittines, Brussel
23 november 2024

‘Every_Body’ bestaat uit vier duetten. Vantournhout voert ze uit met Emmi Vaisänen, zijn vaste partner in crime. Ze doen dat in een imposant decor en opmerkelijke kostuums van modeontwerper Tom Van Der Borght. Voor het koor van de Brusselse  Brigittinenkapel hangen achter elkaar een paar rijen lange, zelfs meterslange ‘flosjen’ zoals op de kermis, maar dan gemaakt van ragfijne sliertjes blauwige glitterfolie. De flosjen zijn bekroond met een nepbloem, een margriet met pralerige gele en mauve blaadjes en hangen aan lange touwen aan een katrollenwerk hoog boven het podium. Allen samen vormen ze zo een feestprieel of, met een beetje verbeelding, een ouderwets theaterdecor met een lijst, een gordijn dat openschuift als het begint en zelfs coulissen. Ze omlijsten echter niets meer dan een reusachtige, oudroze geschilderde bok op wielen.

Net zo verrassend als dit uitgelaten decor zijn de kostuums van Vantournhout en Väisänen: wijd uitstaande jasjes met een reuzenstrik gesloten aan de hals boven een losse broek, alles van een stof met een opmerkelijk patroon van gele en roze vlekken, doorschoten met zwarte streepjes. Als ze zo achter op de scène verschijnen lijken ze wel twee clowns. Arm in arm stappen ze op een loopband, een hometrainer voor één persoon, en beginnen te lopen. Aanvankelijk doen ze het voorzichtig aan om niet naast de band te trappen. Voet per voet gaan ze simultaan tegen het roltapijt in. Na enige tijd drumt de ene echter de andere weg. Ze gaan ook variëren op de eenvoudige stap door elkaars benen te kruisen of op hun tenen te lopen. Ondanks hun uitgestreken gezicht, dat slechts af en toe door een frons of dicht genepen lippen verraadt wat deze oefening vergt, ontstaat er tussen de twee dansers steeds meer competitie, hoezeer ze ook van elkaar afhangen om niet van de band te lopen. Zo duwt Van Tourhout zijn partner al eens brutaal naar achter om op kop te komen, zonder de ander te lossen nochtans. Daar geeft Väisänen hem later weer lik op stuk voor.

Zonder dat je er als kijker aanvankelijk erg in hebt komt die loopband ondertussen in een slakkengang naar voor tot vooraan het podium. Daar vallen de passen langzaam stil tot het duo achterwaarts van de band stapt. De scène is Vantournhout ten voeten uit: hij toont wat we vaak doen – arm in arm stappen – maar zonder een blijk van emotie of een verhaal dat afleidt van de variaties op het stramien. De betekenis moet je als kijker zelf invullen, al biedt de scène daartoe volop aanleiding. Het letterlijk uiterst smalle frame van de loopband laat zien op hoeveel manieren, met hoeveel nuances, van innig tot brutaal, je elkaar kan omarmen. Je kan op deze scène zo vele emoties projecteren als je die behoefte voelt tenminste. Het spel zelf is immers al fascinerend genoeg, zozeer zelfs dat je er nauwelijks op let dat de sobere elektronische score van Geoffrey Burton mee de kadans stuurt.

    Van Tournhout laat altijd secuur zien hoe bewegingen ontstaan en weer oplossen in een volgend gebaar.     

Een volgende scène draait rond een kleine, vierkante cafétafel en een onderstel op wielen met drie houten zitjes zoals je ze soms ziet in een luchthaven of wachtruimte. Vooraf spelen de twee dansers hun broek en jasje met strik uit. Eronder komt een tweede pak – een short en een wijd hemd – tevoorschijn in dezelfde stof. Vooral dat tafeltje brengt een soort psychologie binnen als Väisänen naast de tafel gaat staan, door haar benen zakt en met haar onderarm leunt op het tafelblad. Al ontbreekt een stoel, ze lijkt zo sprekend op een vrouw die op een barkruk aan een bar hangt en zijdelings wegkijkt. Zo heeft ze ons in het vizier. Ondertussen gaat Vantournhout aan de andere kant van de tafel ‘zitten’, ook weer zonder stoel. Er volgt een kleine pantomime: hij haakt zijn voet om de hare en dwingt Väisänen zo zich naar hem te wenden. Zij gaat daar niet gewillig op in: ze doet met haar benen een tegenzet die Vantournhout achterwaarts laat kantelen. Op dat gegeven volgen weer vele variaties, die weifelen tussen prettig samenzijn en afwijzen of afstand nemen. Dat alles speelt zich echter grotendeels onder tafel af, tussen de benen. Op een bepaald moment is dat spel op en komen de performers overeind om het tafeltje op een wonderlijke manier tussen hen in te laten draaien in de lucht. Daarop gaat hun aandacht naar de drie stoelen op het onderstel. Terwijl de ene erop zit licht de andere het hele gevaarte op en omgekeerd. Het is het minst boeiende deel van de avond: het levert grappige beelden op, maar het blijft een wat vrijblijvend slot.

Anders ligt dat met de derde scène. Nu komt de grote bok in het spel. De brede, horizontale stalen stang die eraan bevestigd is hangt te hoog voor Väisänen om er aan te kunnen zonder te springen. Als ze dat doet volgt Vantournhout haar, maar hij klampt zich aan haar, niet aan de stang vast. Wat volgt is een korte, maar opmerkelijke scène: de twee performers draaien traag om elkaar heen alsof ze zich om elkaar heen wilden wikkelen. Ze raken daarbij nog nauwelijks de grond: ze trekken hun knieën ook steeds hoog op of hijsen zich samen verder omhoog aan hun armen. Op het eerste gezicht herken je in deze scène geen dagelijkse beweging, terwijl dat toch het uitgangspunt heet te zijn van de voorstelling. Dat verandert als je je probeert voor te stellen dat de twee dansers op de grond zouden liggen en je van bovenaf toekijkt. De inspannende bewegingen worden dan omhelzingen, en niet noodzakelijk tedere. Maar je zou het ook, suggereerde iemand me, kunnen lezen als een beeld dat ontleend is aan de manier waarop vleermuizen hun vleugels om zich heen wikkelen als ze op hun kop hangen om te slapen. Zeker is dat de twee performers in deze scène meer dan in alle andere een eenheid vormen als een nieuw wezen. Net daarom vond ik het wat jammer dat deze scène relatief weinig uitgewerkt werd. Het is de kortste van de vier leek me, maar Vantournhout stelt hier wel bewegingsmateriaal voor dat ik alvast niet eerder zag.

De laatste scène daarentegen lijkt heel sterk op het handen- en armenspel in de verfilming van ‘Snakearms’, een choreografie gemaakt in Covid tijd. Vantournhout en Väisanen voerden ze op in een historisch decor uit 1920, met zetstukken en een achterdoek die de diepte van een bos suggereren. Het uitbundige decor van ‘Every_Body’ is dus misschien niets anders dan de fantasievolle herinterpretatie van dat perspectief. Hoe dan ook: dit spel van handen en armen dat evolueert van simpele aanrakingen met de toppen van vingers en duimen tot uiterst ingewikkelde, slangachtige vernestelingen van beider armen blijft een wonderlijk schouwspel. Een bekende figuur, elkaar de hand reiken, eindigt alweer alsof de twee vertolkers ei zo na één lichaam of organisme gaan vormen.

‘Every_Body’ blijkt zo vooral een staalkaart, in vier korte scènes, samen minder dan een uur, van de manier waarop Van Tournhout bewegingen op zich onderzoekt door ze te vertragen, te ontrafelen en terug samen te stellen. Hij toont zo alle fysieke nuances ervan, maar brengt ze soms ook tot een punt waar ze nog nauwelijks als menselijk te herkennen zijn. Kracht en precieze controle, eerder dan snelheid en virtuositeit staan daarbij op de voorgrond. Hij laat altijd secuur zien hoe bewegingen ontstaan en weer oplossen in een volgend gebaar. Jammer bij deze ‘Every_Body’ is wel dat de samenhang tussen de vier scènes wat te toevallig lijkt, ondanks de rode draad van de muziekscore, het decor en de kostuums. ‘Every_Body’ is zo vooral een mooie introductie tot dit oeuvre voor wie het niet kent.         

Genoten van deze recensie?

Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.

Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.

Steun pzazz

Uw steun is welkom
Pzazz.theater vraagt veel tijd en inzet van een grote groep mensen. Dat kost geld. Talrijke organisaties steunen ons, maar zonder jouw bijdrage als abonnee komen we niet rond als we medewerkers eerlijk willen betalen. Uw steun is van vitaal belang en betekent dat we onafhankelijk recensies over de podiumkunsten kunnen blijven schrijven. Alvast bedankt!

Steunen Login