Toneel

No Place to Fall Dries Gijsels

Badmintonnen met een ballon

De eenvoudigste definitie van theater is nog altijd het oproepen van een andere wereld die toch even echt blijft voelen. Geen voorstelling die dat beter illustreert dan ‘No Place to Fall’ van Dries Gijsels. Aan de voorkant zien we een sessie bij de psychiater. Aan de achterkant een space odyssee naar een onbekende planeet. Tot die twee werkelijkheden elkaar even verrassend als bevreemdend beginnen te kruisen… Daar kust theater zijn kern.

Uitgelicht door Wouter Hillaert
No Place to Fall
Wouter Hillaert Monty, Antwerpen
12 november 2023

Eén scène vat het allemaal in één beeld: acteurs Cédric Coomans en Eline Kuppens, in hun dikke oranje vest de astronauten van dienst, spelen op de onbekende planeet waar ze net zijn geland, spontaan een potje badminton. Niet met een pluimpje, maar met een ballon. Vanzelf wordt hun spel poëzie. Poëzie in die zin dat alles vertraagt en dat net die vertraging tot scherper kijken dwingt. Elke krachtige slag van beide spelers botst meteen terug op de slome kapriool die de ballon van hun inspanning maakt. Een treffend gebrek aan trefkracht. Deze bal(lon) pakt gewoon zijn tijd, geeft volop lucht aan je kijken. Doodgemoedereerd dwarrelt hij waarheen hij wil, weigert hij de energie die erin is gestopt weer terug te geven. Hij schept zijn eigen wetmatigheid, zijn eigen werkelijkheid.

Het is de kunst van de hele voorstelling. Dries Gijsels en zijn vijf spelers doen iets met tijd wat heel weldadig voelt. Het begint al met de openingsscène: in het rokerige halfduister wordt achteraan een wit wezen zichtbaar waarvan je de precieze compositie niet helemaal kan thuisbrengen. In slomo beweegt het zich naar de grond, wordt het een soort levensgrote worm die zich ontrolt, uitstrekt, opkrult, neervlijt en verder kronkelt naar de kant. Een mens in een groot wit deken moet het zijn, zegt je verstand. Maar echt verstaan doe je het nooit. ‘No Place to Fall’ dwingt je zijn traag ontluikende visualiteit gewoon te ondergaan. Niet wij trekken de voorstelling naar ons toe, zij trekt ons naar zich. Tijd is de sleutel.

Niet wij trekken de voorstelling naar ons toe, zij trekt ons naar zich. Tijd is de sleutel.

Zelfs het hyperrealisme van de psychiatrische sessie vooraan op scène haast zich niet. Femke Stallaert speelt de begripvolle dokter, Daniel Schmitz haar cliënt. Zowat de hele voorstelling zal hij daar op die divan blijven kleven, terwijl alles aan hem passeert. Hij zit vast, zo vertelt hij zijn psy met een droom over hoefijzers die hem op zijn verjaardag zijn aangedaan en hem in het bos ineens te zwaar werden om nog te bewegen. Schmitz’ blik houdt het midden tussen verwachtingsvol, verontschuldigend en verbouwereerd. Ook zijn uitgelengde anekdotiek en zijn zin voor details zijn het tegendeel van punch. Hij praat als een geslagen ballon, met slome kapriolen. Zonder trefkracht, maar vol betekenis. Het is alsof de gravitatie van het bestaan hem de grond inzuigt, zo zegt hij. Deze arme ziel is letterlijk bezwaard, op het randje van geblokkeerd. Hoe door het leven te zweven als de psychiater zelf?

‘No Place to Fall’ speelt niet op een verhaal, maar op contrasten. Als achter de divan de ruimtemissie opstijgt en haar capsule even later als een tentje uit het zwerk weer op scène landt, komen Kuppens en Coomans eruit gekropen met de lichtheid van ruimtevaarders. Hun stappen hoog, hun tred tergend traag, hun verwondering grootogig als door een periscoop. Ook in onze blik dwingen ze een heel ander ritme af dan het aardse tempo van hap en slik. Hun spel tart niet alleen de zwaartekracht, maar ook het gewicht van veel ander theater. Het is alsof ze een nieuw podium betreden. Eén waar de dingen weer zichzelf mogen zijn, zonder enige plicht om zich te spiegelen aan de wereld. Een plek om een universum te scheppen in plaats van het te behappen. Een plateau om iets uit te vinden. Licht, luchtig, bijna naïef.

Op deze Planeet B gebeurt alles met de lichtvoetigheid en vanzelfsprekendheid waar het dokterskabinet naar smacht. Een rinkelende yankee met een cowboyhoed vraagt bij een kampvuurtje of Kennedy nog steeds president is. Voor extra gezelligheid in zijn ballingsoord rolt hij fluitend wat groene grasmatten uit. Een hooggeschouderde man met een ballonhoofd kuiert erover als door zijn achtertuin, terwijl in de achtergrond een schim langs de horizon schuift zonder zich ooit kenbaar te maken. Ook de grote worm blijft op zoek naar vorm. Kop noch staart krijg je aan deze surreële realiteit, letterlijk. Alleen patiënt Daniel lijkt vanop zijn divan ineens wél connectie te kunnen maken met alles wat zich achter hem voltrekt. Zitten we in zijn hoofd? Kijken we naar de materialisatie van zijn mentale nood? 

Veeleer mikt ‘No Place to Fall’ op een universum waarin de stukjes net niet samenvallen. 

Het lijkt er niet op dat Gysels ons wil uitdagen om uiteindelijk een logische samenhang bijeen te puzzelen. Veeleer mikt ‘No Place to Fall’ op een universum waarin de stukjes net niet samenvallen. De voorstelling bouwt twee aparte werkelijkheden op naast elkaar – elkaars tegenbeeld in tijd, toon, tekst, spel, herkenbaarheid – om dan verwondering te wekken door ze meer en meer te gaan mengen. Als sluis fungeert de deur links op scène. Wanneer Ballonman er ineens doorheen stapt en naast Daniël op de bank schuift om samen muziek te maken, én hun montere song ook weerklinkt aan het kampvuurtje op Planeet B, smelten ze samen tot één gedeelde werkelijkheid. Die bevreemdt nog meer, maar heeft ons tegelijk genoeg tijd geboden om toch vertrouwd over te komen. De bizarre evidenties ervan zijn ook de onze geworden. Het theater heeft zijn eeuwige spiegelfunctie gebroken en stap voor stap zijn eigen waarheid afgedwongen. Al weet je niet precies waarin, je bent mee.

Wat zeker helpt, is de strakke esthetiek van de voorstelling. Lichtgrijzig kleuren de zij- en achterdoeken, als een canvas waarop alles weer mogelijk is. Nu eens ongedwongen, dan weer sterk gestileerd is het spel van de vijf acteurs – inclusief de schuivende schim tegen de coulissen (Lola Bogaert). Maar vooral de uitgekiende ritmewissels – traag, trager of traagst, en toch nooit inert – maken van ‘No Space to Fall’ een uiterst affe voorstelling. Dat de première in Monty werd geannuleerd, en er ’s anderendaags een publieke try-out op het programma kwam, doet vermoeden dat het tijdens de repetities kantje boordje moet zijn geweest. Maar uiteindelijk valt op het resultaat maar heel weinig af te dingen. Deze creatie treft door haar weigering om direct te treffen. Ze voert je mee door haar weigering om te vervoeren. Ze toont wat je niet zo vaak (meer) ziet: theater waar je niet gewoon naar moet kijken, maar dat door zijn esthetische eigenheid je kijken zélf thematiseert. 

Toch dient al deze visuele poëzie meer dan louter metatheater. ‘No Space to Fall’ wil wel degelijk iets vertellen, maar wat dan? Veelzeggend is de slotscène. Grijs wisselt voor zwart, zwart wordt een sterrenhemel en daarin licht ook de aarde op als een verre bol. Onder louterende muziek, bij het knetterende vuurtje, schuiven alle wezens vooraan mee op de divan en turen we samen het universum in. Een knus clubje zijn we geworden: Daniel en zijn geestesverschijningen én wij. Tegelijk is het perspectief simpelweg van plek gewisseld: niet langer onze snelle aardse perceptie is de referentie, wel de onbekende werkelijkheid out there. Op amper een uurtje is op scène de eeuwige (psycho)analyse van wat ons vandaag ontbreekt, overgenomen door het eeuwige verlangen naar die verre ruimte waar het beter leven is. ‘No Place to Fall’ gaat over dat verlangen. Een verlangen naar lichtheid, naar ontsnapping. De klimaatdreiging, de prijs van vooruitgang en rationalisme, ons mentale onvermogen om ermee om te gaan: je kan het er allemaal in lezen. Maar uiteindelijk thematiseert Gijsels een verlangen naar een andere tijdsbeleving.

Er wordt vandaag wel eens getwijfeld wat het theater nog te betekenen heeft in een mediatieke werkelijkheidservaring vol snelle montage, versplinterde nieuwsberichtjes en stromen social content. Maar zo saai trage cinema daardoor is gaan voelen, zo heilzaam voelt vandaag traag theater als ‘No Place to Fall’. Het ontslaat je van overactiviteit, doet je rustig achteroverleunen, opent je ogen voor andere waarheden. Het is yoga voor de blik.

Drie jaar na het gelauwerde ‘Realtime’ heeft Gijsels opnieuw een voorstelling gemaakt die absoluut gezien en beleefd mag worden. Als een ballon tijdens badminton.

‘No Place to Fall’ speelt op 29 november nog in De Kriekelaar (Brussel) en in 2024 in Den Bosch en Oostende. Een verdere tournee volgt in 2024-2025. 

Genoten van deze recensie?

Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.

Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.

Steun pzazz

Uw steun is welkom
Pzazz.theater vraagt veel tijd en inzet van een grote groep mensen. Dat kost geld. Talrijke organisaties steunen ons, maar zonder jouw bijdrage als abonnee komen we niet rond als we medewerkers eerlijk willen betalen. Uw steun is van vitaal belang en betekent dat we onafhankelijk recensies over de podiumkunsten kunnen blijven schrijven. Alvast bedankt!

Steunen Login