Ambient Theatre Fury Nathan Ooms en Anna Franziska Jäger
Het almachtige oog
‘Ambient Theatre Fury’, een voorstelling van het duo Nathan Ooms en Anna Franziska Jäger is, op het eerste gezicht, een hilarische collage van psycho blabla en scènes uit TV-series of reclamefilms. Ze brengen die met een verbluffende vanzelfsprekendheid, alsof het hun eigen woorden en gedachten waren. Toch vergaat het lachen je snel. Het virtuoze spel maakt immers de bewustzijnsarmoede van de digitale wereld zichtbaar. En vooral: hoe er geen ontsnappen mogelijk is aan het almachtige oog ervan.
Als ‘Ambient Theatre Fury’ begint liggen de twee acteurs languit op de grond, een behoorlijk eind uit elkaar. Jäger draagt een kleurige wikkelrok over een spannende, groene body, Ooms een flodderige broek en hemd, als een pyjama in glanzende zilverkleurige stof, maar daaronder piept net zo’n spannende -witte- body. Zo rollen ze van voor naar achter en terug over het podium.
Hun landerigheid heeft iets pesterigs, zeker als ze tot tegen de voeten van de toeschouwers op de eerste rij aan duwen, alsof ze hen daar weg willen. Jäger rolt vaak een beetje sneller en met een soort heimelijk plezier, een binnenpretje. Ooms daarentegen doet al het praten.
Veel wijzer wordt je nochtans niet van zijn woorden. Eerst gaat het erover dat hij gekrompen zou zijn. Mentaal dan toch, want hij heeft geen zin meer om het huis uit te gaan. Hij leutert over zijn hobby’s: muziek, honden, reizen, onbevredigende seks met aantrekkelijke vreemden. Een ‘profiel’ dat volgens hem veel bijval oplevert op sociale media. Niet echt verbazend, toch?
Terwijl hij maar praat zet hij de ene na de andere alternatieve versie van zichzelf neer. Een samenhang, een karakter is ver zoek. Of hij nu wel of niet van zichzelf houdt, en wat hij daaronder dan verstaat, blijft bijvoorbeeld een open vraag. Maar wat hij ook over zichzelf beweert, het is allemaal ‘okay’. Even onduidelijk is zijn relatie tot het meisje naast hem? Houdt hij ervan? Of niet? Praat hij wel met haar?
Je beseft pas wat je ziet in de hilarische scène die volgt. Van ergens achter de podiumgordijnen haalt Ooms kleren tevoorschijn waarmee hij over het podium rolt. Af en toe houdt hij stil om één stuk voor zich te houden, als om het te passen, telkens met een commentaar als ‘dit zou ik dragen als ik met haar naar de film ga en we botsen op haar ex’ of ‘Dit zou ik dragen als we bungee jumpen. Jij eerst?’.
De scène heeft exact dezelfde structuur als de uitzinnig grappige song ‘I’ll kill her’ van Soko: dezelfde imaginaire dramatiek, ontleend aan beelden uit series en films (genre: ‘We would have a baby called Tom -born in Japan’), verteld in hetzelfde elementaire Engels, over een leven dat niet geleefd maar alleen bedacht wordt. Het zal -achteraf- een sleutelscène blijken, want Ooms spreekt hier voor het eerst over een ‘Eye’ dat hem voortdurend beloert.
Vrienden en geliefden komen en gaan, maar het oog blijft eeuwig bestaan
Dat ‘Eye’ verwijst naar het imaginaire gevoel dat je voortdurend voor een camera staat. Maar het oog van de camera heeft uiteraard geen subjectiviteit. Het kiest niets. Dat doet degene die de camera voert, erdoor kijkt. Een ‘I’, een ik. De scène suggereert zo dat het ego van dit personage als het ware verhuisde naar een plek buiten zijn fysieke lichaam. Met als uitkomst de geniale zin ‘I thought I was a guy experiencing a universe, but actually, I am a universe experiencing a guy’.
Dat almachtige oog -dat lijkt op een God- is er altijd. Vrienden en geliefden komen en gaan, maar het oog blijft eeuwig bestaan, is de basisfilosofie van Ooms. Je houdt het dus maar beter te vriend, al verlamt het je heel de tijd. Maar hoe je dat zou doen, daar raakt hij niet uit. Het is allemaal op een vreemde wijze ‘okay’, zelfs als het niet ‘okay’ is…
Ondertussen blijven de twee performers maar rollen over de vloer. Ze veranderen wel eens van richting nu, maar fundamenteel verandert er niets. Zo heb je tijd om te kijken naar de twee objecten van Carly Ray Heathcote die het scènebeeld bepalen. Links vormen soepele buizen met Led-lichten een paraboollijn en twee cirkels waar je met enige moeite een uitgezakte smiley in kan herkennen.
Fascinerend is echter vooral de baby-mobiel die rechts, laag boven de vloer, hangt. Het lijkt sprekend op de mobiel die ouders boven een wieg hangen om de baby te entertainen als ze er zelf geen tijd hebben. Deze mobiel draagt echter geen kleurige objecten. De paddenstoel, de rotte appel, de druiventros, de piramide, de dikke druppel zijn replica’s van ‘echte’ dingen, maar dan in half-doorschijnend plexiglas. Als simulacra zonder smaak, geur of kleur maar toch net echt genoeg om je eraan te vergapen. Zoals deze landerige baby’s. Zo gedragen de twee zich immers vaak, bijvoorbeeld in een latere, alweer ongemakkelijk hilarische scène.
De voorstelling neemt wel een andere wending als Jäger plots aan het woord komt in een oeverloze monoloog over haar innerlijke groei voorbij ‘the mundane’. Ze is nu in staat controle op te geven en zich te openen. Het klinkt als de bekentenissen die mensen in groepstherapie en cursussen zelfverwerkelijking op quasi automatische piloot produceren. Wie weet is dit gewoon ergens van het internet geplukt.
De intonaties, de gebaren, de platte taal, ze lijken allemaal zo geplukt uit één of andere TV serie.
Die tekst brengt echter wel een nieuwe kwestie binnen: hoe vinden we liefde? Hoe voelt dat? Want liefde, dat snappen deze twee personages, is iets wat erbij hoort. Wat ‘The eye’ wil. Dat blijkt als ze dan toch recht gaan staan. In een rotvaart raffelen ze wanhopige scènes tussen geliefden af. Elke scène spelen ze vier of vijf keer, zodat je oog krijgt voor de bizarre loops in woordenwisselingen als:
‘I love you! / Where?/ What?/ Show me! Show me, where is this love, I can't see it, I can't touch it , I can't feel it. I can hear it, I can hear some WORDS but I can’t do anything with your easy words. Whatever you say, it’s too late. / Please, don’t do this! / It’s done./ I would have loved you. Forever.’ En dan weer van voren af aan.
Deze scenes bevreemden niet alleen omdat ze als een Moebiuslus blijven doordraaien. Ze doen dat ook omdat ze zo onwaarschijnlijk banaal klinken en ogen. De intonaties, de gebaren, de platte taal, ze lijken allemaal zo geplukt uit één of andere TV serie. Maar wel erg overtuigend vertolkt.
Het enige -maar cruciale- verschil is dat de spelers niet naar elkaar kijken terwijl ze zich de haren uit het hoofd rukken van verdriet en ellende, maar naar ons, het publiek,. Het is alsof wij -het publiek- de prompter zijn van hun woorden en acties. Wij zien of ze het wel ‘goed doen’. Wij zijn ‘the eye’.
Willen Ooms en Jäger zo zeggen dat we niet meer tot liefde in staat zijn, maar enkel naspelen wat ons voorgedaan is? Dat lijkt me nogal kort door de bocht. De ervaring van liefde werd altijd gestuurd door de verbeelding die schrijvers en kunstenaars eraan gaven. Als Goethe zijn ‘Werther’ schreef ging een hele generatie daarop loos, en zonder troubadours hadden we nooit van hoofse liefde gehoord.
Wat is het verschil dan? Wat gebeurt hier dat anders - en ongemakkelijker- is? Dat is die ‘eye’ die als beeld de rode draad is in het stuk en het ook besluit. De twee performers gaan dan -eindelijk, denk je- toch dicht tegen elkaar aanleunen. Ze gaan samen slapen – dodelijk vermoeid. Ze draaien rond elkaar, en suggereren zo dat ze in bed liggen, al blijven staan, schutterig en ongemakkelijk.
(Daardoor krijgt de beginscène, waarin ze rollen over het podium, ook een andere betekenis: als ze staan terwijl ze beweren te liggen, dan kan je denken dat ze stonden ze terwijl ze lagen).
In die positie hernemen ze -nu als een dialoog- de gedachte die ze elk voor zich al formuleerden.
A: You’re an eye.
N: A huge staring eye which sees everything.
A: It sees your limp body and it sees you. As if it had turned round in its socket and contemplates you in silence. You, the inside of you, this dark frightened impotent interior of you.
N:This eye looks at you and it nails you to the spot.
A: You will never stop seeing yourself. You can’t do anything, you cannot escape, yourself, your own gaze, you never will be able to.
N: Even if you fall asleep so deep that nothing could wake you, there would still be this eye, your eye, that will never close, that will never sleep. You see yourself...
A: you see yourself seeing yourself, you watch yourself watching yourself.
N: Even if you managed to grow thousands, billions of extra eyelids, there would still be this eye, behind, which would see you.
Wat ze hier zeggen is iets als: er is geen intimiteit meer. Er is geen plaats meer voor uitwisseling omdat het bewustzijn helemaal gekoloniseerd is door dat ‘eye’. Dat is het verschil met de tijd voor het internet. Ook toen bepaalde de buitenwereld mee hoe we over onszelf en de liefde dachten, wis en zeker. Maar de marge voor een eigen invulling daarvan is nu op. Ooms en Jäger tonen dat op een vaak hilarische, en zeker intense manier, zonder te oordelen. Net daardoor komt dit zo hard aan.
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz