Toneel

Bloed Lazarus & Robbin Rooze

een big bang van acteurs

                                    Waar ‘Bloed’, een voorstelling van Lazarus met Robbin Rooze precies over gaat is niet meteen na te vertellen. Metafysica meets melodrama, psychodrama wordt klucht, science fiction een whodunit. De constante: een spervuur van acteerkunst. Die onnavolgbare mix eet ook visueel van alle walletjes: film en theater lopen elkaar ongegeneerd voor de voeten, tot een astronaute het verlossende woord spreekt: we weten het echt gewoon niet. Of je je daar zorgen over hoeft te maken beslis je zelf.         
Bloed
Pieter T’Jonck Arsenaal Mechelen
26 november 2023

‘Bloed’ begint met een grap. Pieter Genard, de verteller van het groepje acteurs dat rondhangt op het podium, excuseert er zich er bij wijze van voorzorg voor dat er wel eens iets zou kunnen mislopen door de technische complexiteit van de voorstelling. Meteen valt het licht uit. Gelach in de zaal.

Meteen start een film. Hij wordt geprojecteerd op een gaas achter de speelvloer. Een tuttige Sofie Decleir, rode lippen, opzichtig zilvergrijze haardos, belt aan bij Ryszard Turbiasz, al lijkt ze die van haar noch pluim te kennen. Ze toont hem een foto van een man aan een ziekbed waarop Turbiasz naar een belendende kamer stapt en zich de keel oversnijdt.

De actie verplaatst zich dan naar de toneelvloer. Achter het gaas zien we Turbiasz in een ziekenhuisbed. Op de voorgrond banjert Decleir heen en weer met een standaard vol baxters. Ik bespaar U de details, maar het komt erop neer dat Turbiasz zichzelf enkel in de al te levendige verbeelding van Decleir de hals oversneed, maar in werkelijkheid een beroerte had.

Verbeelding heeft Decleir inderdaad zat, in het bijzonder als het over haar gezondheid gaat. Günther Lesage, een verpleger van dienst, krijgt haar niet aan het verstand gebracht dat haar niets scheelt en belt uiteindelijk de psychiatrie. Tegen die tijd blijkt dat Decleir ooit – dat beeldt ze zich toch in – stamceltherapie onderging, met Turbiasz als donor. Dat zou al haar huidige klachten verklaren.

Ondertussen zet het ensemble allerlei secundaire verhaallijnen uit, live, of via films die vaak ter plekke opgenomen werden. Zoals:

1.       Decleirs dochter, Suzanne Ceulemans, vertrekt op reis en smeekt haar moeder via de telefoon om voor haar planten te zorgen. Later blijkt dat ze… op ruimtereis gaat.

2.       Pieter Genard en Nicole Kecic vertolken achter het gaasdoek bloedcellen met een identiteitscrisis. Genard stelt  ontzet vast dat een bloedcel geen ‘kern’ (versta: geen ‘identiteit’) heeft.

3.       Ceulemans en Kecic spelen via het scherm het verhaal na van de Poolse broers Wojtek en Tomek (Wojtek is de jeugdige versie van Turbiasz) die lang geleden bloed smokkelden naar het Westen. Het bloed dat Decleir moest redden.

4.       Koen Degraeve duikt op als reïncarnatie van Willy Loman in ‘Death of a salesman’ van Arthur Miller. Hij verkoopt overlijdensverzekeringen ‘Life after Loss’.

5.       Joris Van Den Brande, in de rol van de dokter die Decleir dan toch te woord staat, blijkt een halve gare die meent de oplossing voor het eeuwig leven te hebben. Turbiasz is zijn proefkonijn.

Genard probeert als verteller vruchteloos deze verhalen aan elkaar te praten. Telkens wanneer hij de gebeurtenissen wil duiden wordt hij weggespeeld door de anderen. Tot hij uitbarst in woede over de leegte van de personages.

    Bloed is een sterke metafoor, zowel voor (de eindigheid van) het menselijke bestaan als voor zinloos geweld.    

Toch tekent zich in dat kluwen van verhalen een rode draad af: Decleir ontvoert Turbiasz als ze ontdekt dat hij niet in coma is, maar kan praten (of dat waarheid of verbeelding is blijft in het midden). Ze reist ermee naar Polen in een gestolen ambulance, na een bezoek aan zijn vroegere woonst waar ze alles aan de weet komt over de verloren gewaande broer Tomek van een hekserige vrouw. Een ladderzatte Degraeve wordt haar reisgenoot. Dat levert één van de allermooiste scènes van het stuk op. Decleir verbeeldt de reis door verwoed te zwengelen aan een lopende band waarop een maquette gemonteerd werd van een weg door een bebost landschap.

Vermits zij nauwelijks kan rijden en Degraeve te dronken is komen  daar uiteraard ongelukken van. In een tunnel dan nog wel. Plots komen allerlei herinneringen tot leven, in de beste whodunit traditie. De apotheose is alweer een film: Wojtek/Turbiasz en Decleir ontmoeten Tomek in een Poolse supermarkt. Net als de waarheid (?) aan het licht zal komen krijgt Wojtek echter weer een beroerte.

Daar gaat één scène aan vooraf waarin Gunther Lesage als een demon de radeloze bloedcellen toespreekt: Hij beantwoordt hun vraag naar hun ‘kern’ met vilein spottende, sibyllijnse toespelingen. Het komt erop neer dat die bloedcellen zich beter geen vragen meer stellen, omdat ze het antwoord, als dat er al zou zijn, toch niet zouden bevatten. Leg je neer bij je lot. Is zijn boodschap.

Dat hebben we dan gehad: een briljante, hedendaagse versie van een melodrama. Het soort verhalen waar men in de 19e eeuw verzot op was: een rist compleet onwaarschijnlijke gebeurtenissen waar een verteller een moraliserend commentaar bij leverde. Het genre ontleende zijn populariteit aan het feit dat de levensloop van mensen toen inderdaad de gekste sprongen maakte, op het ritme van de elkaar onverbiddelijk opvolgende revoluties.

De sociale turbulentie toen verschilt eigenlijk niet zo gek veel van onze verwarde tijden. Bloed is daarbij een sterke metafoor, zowel voor (de eindigheid van) het menselijke bestaan als voor zinloos geweld. Met de bijsmaak van narcisme (Decleir), identiteitsverwarring (de bloedcellen), bullshit jobs (Degraeve) etc. Daar kan of mag geen verteller nog een moraal bij verzinnen.

Alleen: je krijgt wel erg veel, op een heel warrige manier, voor de kiezen. Storen doet dat niet echt, want stuk voor stuk slepen alle acteurs hun scènes tot kleine, vaak hilarische pareltjes. Maar het eindresultaat lijkt toch vooral een uit de hand gelopen improvisatiesessie, zonder dat iemand achteraf het materiaal dat daaruit voortkwam scherp stelde.

Tot de allerlaatste scène. Daarin is Suzanne Ceulemans, de dochter van Decleir, aan het woord, vanuit de ruimte. Ze heeft het over het heelal, over wat we daarover weten en vooral niet weten. Maar hoe belangrijk is dat, vraagt ze zich af, met de grappige bedenking dat een hond  toch ook niet zoekt naar de relatie tussen de relativiteitstheorie en de quantumfysica (‘Zoek, zoek’, moedigt ze een denkbeeldige hond aan).

Wat het leven, het mensdom voorstelt in kosmisch perspectief, daar komen we nooit aan toe is haar conclusie. Ze gaat er lang op door, met vragen over the big bang en dark matter, maar alvast ik kon op dat ogenblik nauwelijks nog volgen. Al begreep ik wel dat ze erop zinspeelde dat er ooit een begin was, en dus ook een einde moet volgen. De conclusie, die dit stuk ook samenvat, is dan dat we als mensen een spel spelen waarvan we de regels, noch de finaliteit kennen. We doen maar wat, en niet altijd ten goede. We missen perspectief, en vergieten daardoor nodeloos veel bloed.

Maar als dat allemaal niet aan je besteed is dan heb je toch nog altijd een vuurwerk aan sketches gezien rond het lugubere thema van de dood, van bloed, met veel griezelmomenten erbovenop. Altijd prijs dus.         

Genoten van deze recensie?

Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.

Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.

Steun pzazz

Uw steun is welkom
Pzazz.theater vraagt veel tijd en inzet van een grote groep mensen. Dat kost geld. Talrijke organisaties steunen ons, maar zonder jouw bijdrage als abonnee komen we niet rond als we medewerkers eerlijk willen betalen. Uw steun is van vitaal belang en betekent dat we onafhankelijk recensies over de podiumkunsten kunnen blijven schrijven. Alvast bedankt!

Steunen Login