The Omen Alexandra Broeder / Tijd van de wolf
Een vraag als een pak rammel
In ‘The Omen’ van Alexandra Broeder/Tijd van de wolf komen negen vrouwen aan het woord die te maken hebben (gehad) met de eetstoornis anorexia nervosa. Net zoals het recente ‘De gevangenis’ van Lara Staal, waarin ex-gedetineerden op de bühne staan, wil ook ‘The Omen’ een maatschappelijk thema op scherp zetten door het verhaal in een getheatraliseerde vorm te laten vertellen door zij die er het meest bij betrokken zijn.

Een bocht van honderdtachtig graden tijdens de voorstelling: met weerstand erin gegaan, in verwarring buitengekomen. Een eenduidig ‘kwaliteitsoordeel’ – voor wie daar op zou zitten wachten – is over ‘The Omen’ moeilijk te formuleren. Niet alleen omdat de autobiografische thematiek en de aanwezigheid van niet-professionele performers sowieso aanzet tot een bedachtzaam (niet: mild) oordeel rond traditionele 'kwaliteitscriteria' zoals spel, regie of tekst. Maar vooral omdat de voorstelling hybride is, uiteenvalt in twee delen die nogal ferm van elkaar verschillen.
Het publiek betreedt aanvankelijk een tussenwereld, een scharnierplek tussen de bovenwereld of de ‘echte’ wereld (buiten de zaal, waar de 'realiteit' zich afspeelt) en de onderwereld waar zich de essentiële verlangens en dynamieken roeren van de acht jonge vrouwen die ons op hoge krukken opwachten. Ze kijken ons frontaal aan, als een koor, gekleed in lange koninklijke gewaden. Ze zijn Persefone, dochter van de Griekse godin Demeter, die na haar ontvoering door Hades jaarlijks zes maanden in de onderwereld diende te verblijven – waardoor haar treurende moeder het koren op de akkers liet verschrompelen en honger over de mensen bracht. Broeder legt de metafoor van onder- en bovenwereld als leidend concept over een aantal andere tweedelingen waarmee ‘het systeem’ de anorexiapatiënt categoriseert: niet-eten en eten, abnormaliteit en normaliteit, dood en leven.
Waarom zou je de de presentie van deze vrouwen willen vervangen door representatie?
Vervolgens bevraagt ze, in de tekst die de vrouwen beurtelings zingen en zeggen, de houdbaarheid van die polarisaties. Wat als niet-eten voor de vrouwen en meisjes nu eens net ‘leven’ betekent? Wat als ze in hun ‘abnormale’ verschijningsvorm nu eens het meest zichzelf worden? Wat als het door de samenleving gedetecteerde ‘probleem’ net een oplossing is, voor henzelf maar ook voor de samenleving? De afwisseling van individueel spreken en collectief zingen, maar ook de afwisseling tussen particuliere anekdotiek en bredere analyse van behandelingsmethodes en zorgsysteem moet de blik van de toeschouwer verwijden en scherpen: dit gaat niet over anorexia, dit gaat niet over hún ‘probleem’, het gaat over ons probleem, de vraag wat er mis is met onze samenleving. “Wij worden gezocht maar de reden voor ons verdwijnen niet.”
Dit alles is wat de tekst, de koorzang, kraakhelder vertelt. Het is een tekst die de kracht van de vrouwen, hun pijn, hun verzet, hun eis tot zelfbeschikking letterlijk stem geeft. De vraag is wat het theaterbeeld daartegenover zet. Of eerder: waarom daar überhaupt een theaterbeeld tegenover staat, waarom je de sterke presentie van deze vrouwen – het feit dat ze daar aanwezig zijn, in het hier en nu, en ons iets vertellen dat waar én waarachtig is – zou willen vervangen door representatie: een getheatraliseerde vorm die hun spreken niet versterkt, maar aantast. We kijken in de enscenering van Broeder immers naar acht beelden van meisjes die op het juiste moment hun juiste tekstlijnen zeggen, in een statisch kader en bekleed (gekleed) met onaantastbaarheid. Waar is hun verlangen? Waar is hun pijn? Waar is hun onderwereld?
Bij het begin van de voorstelling krijgt elke toeschouwer een granaatappelpitje. Het versterkt de indruk dat we aanwezig zullen zijn bij een ritueel. Maar een ritueel is geen plaatje, het is een handeling. In het strafste werk van Milo Rau (La reprise, bijvoorbeeld) is het vertellen een performatieve daad waarbij performers en publiek hun trauma’s opnieuw doorleven, gezamenlijk, in de theaterzaal. Waarbij de onderwereld, de maatschappelijke maar ook die van het onderbewuste, in al haar rauwheid bovenkomt. Daarvoor moet Rau ver gaan met zijn (eveneens niet-professionele) acteurs, extreem ver, in sommige gevallen zo ver dat de zorgzaamheid erbij inschiet, dat mensen (opnieuw) beschadigd raken, for the sake of ‘straf theater’.
Onethisch, natuurlijk. Je kan niet-professionele acteurs uit kwetsbare contexten niet zomaar opnieuw die hel insturen. Maar schiet het alternatief – de niet-professionelen laten opdraven als talking heads – niet jammerlijk het doel voorbij? Je zou je bijvoorbeeld ook kunnen afvragen of het doelgroepencredo ‘niets over hen zonder hen’ wel zo letterlijk moet worden nagevolgd. En of deze voorstellingen, of ze nu het onderwijssysteem, het gevangenissysteem of het zorgsysteem aanklagen, niet méér gebaat zijn met een volstrekt fictieve benadering door professionele acteurs. ‘Verbeelding als remedie’, zo noemde artistiek leider Barbara Raes van NTGent de insteek van de artistieke lijn #kunstenzorg. Laat de verbeelding dan rulen, in haar volle glorie, voorbij de brave en halfslachtige vormgeving van ‘The Omen’.
Gewoon een gesprek: weg Persefone, mystieke muziek en kosmische allure.
Of, en nu komen we bij het tweede deel: laat de realiteit gewoon haar werk doen. Zoals dat gebeurt wanneer Alexandra Broeder midden in de voorstelling naar voren stapt en zelf het woord neemt. Ze speelt niet, ze is geen personage, ze vertelt gewoon, heel eenvoudig, hoe ze tijdens dit creatieproces op haar eigen demonen stootte, hoe ze haar eigen ervaringen met anorexia uit de weg wilde gaan, maar daartoe werd gedwongen door de voorstelling. Hoe ze het vaak niet wist, zoekende was, inzag dat ze dat ook wilde blijven, geen antwoorden wilde formuleren. We hangen aan haar lippen, en dan moet Evi Verbeke nog komen, psychoanalytica en auteur van het boek ‘Psychiatrie op drift’, waarmee Broeder in een tweede gedeelte van de ‘voorstelling’ (hier passen aanhalingstekens) in gesprek gaat.
Ja, gewoon een gesprek: weg Persefone, mystieke muziek en kosmische allure. Daar zitten twee mensen: de ene (ex-)patiënt, de andere behandelaar, en samen weten ze het niet goed. Verbeke spreekt zacht, onderzoekend, vanuit een eindeloos mededogen, maar ze lanceert inzichten scherp als een mes: ‘Hoe meer regels, hoe meer onveiligheid’. De Persefones, nu onder hun eigen naam, vallen in het gesprek in – eindelijk krijgen we hen écht te zien. Eindelijk gebeurt er iets. Dan stelt Verbeke een vraag die, voorbij discussies over dwang en zelfbeschikking, voorbij de anorexia-problematiek, inslaat als een bom: ‘Als mensen door de diepste dalen gaan, waarom blijven we niet gewoon bij hen?’
Het is een vraag die werelden opent van Augustinus tot Nietzsche. Het is een vraag die iets in beweging zet. Een vraag als een pak rammel. De vraag die me, door haar impact, alsnog verzoent met ‘The Omen’.
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz