50 km of atmosphere to give a deep blue Ann Veronica Janssens
Blauwe en oranje hemels en andere zinsbegoochelingen
Jarenlang schoof beeldend kunstenaar Ann Veronica Janssens de vraag van Kunstenfestivaldesarts om een ‘project’ te creëren voor zich uit. Dries Douibi en Daniel Blanga Gubbay wisten haar nu toch te overhalen. ’50 km of atmosphere to give a deep blue’ volgt verrassend genoeg zelfs het format van een klassieke zaalvoorstelling. Toch had alleen Janssens dit stuk kunnen maken. Er gebeurt bijna niets, maar dat begoochelt zo de zinnen dat er een uur lang zelfs geen kuchje in de zaal te horen is.

’50 km of atmosphere to give a deep blue’ zou je aanvankelijk kunnen verwarren met een overzicht van het oeuvre van Ann Veronica Janssens. Geen kunsthistorisch overzicht weliswaar, maar een droge opsomming van de condities en de materialen die nodig zijn om haar werken tot stand te brengen en op te stellen. Daarin lijkt Janssens op Sol Lewitt: ook die beperkte zich er steeds vaker toe om enkel precies uit te leggen hoe je het werk moet maken zonder dat zelf te doen. De ‘hand’ van de kunstenaar is afwezig in dit oeuvre.
Janssens brengt die voorschriften ten gehore als een theatervoorstelling, in een vlakke-vloer opstelling, met een publiekstribune tegenover een nog leeg podium. Zoals alle goede kunstenaars koos Janssens haar plaats met precisie: ze koos niet voor een echte black box, maar voor het verweerde, ruïneuze interieur van de Brigittinenkapel. Het gaat in haar werk immers om de waarneming, of om preciezer te zijn, om kijkers bewust te maken van wat en hoe ze waarnemen. De titel van het stuk is een toespeling daarop: de blauwe hemel die wij waarnemen is een effect van het samenspel tussen onze ogen en 50 km atmosfeer. De hemel is niet blauw, maar wij zien blauw.
De Brigittinenkapel is een goede plek daarvoor. Bij wijze van proloog op haar voorstelling laat Janssens twee ronde lichtvlekken met een hoge lichtsterkte dansen over de muur van het koor van de kapel. Ze gaan heen en weer, omhoog en omlaag, en schuiven flirtend over elkaar heen. Ze glijden over de muur zoals druppels water op een raam drijven bij hevige wind. Waar ze over pilasters glijden of de kromme wanden volgen vervormen ze onvoorspelbaar. Na een tijd gaan de lichtvlekken, alsof het gigantische druppels waren, werken als een lens die de details van de wand uitvergroot. Je ziet dingen die anders onzichtbaar zijn. Als je nog langer toekijkt slaat het beeld dan plots om: dan lijkt het alsof de lichtkegels gaten uit de muur stansen en een tweede, achterliggende muur onthullen. Dat is niet zo, maar toch zie je het. Wat is dan werkelijk?
Je ziet dingen die anders onzichtbaar zijn.
Die vraag is impliciet ook vervat in de gedetailleerde installatie-instructies voor werken als ‘Blue glitter’, ‘Donut’, ‘MUHKA (traversée de brouillard)’ , ‘Le corps noir’ , ‘Aerogel’ , ‘Phosphènes’, ‘Horizon’ of ‘Structural colours’ die Janssens in voice over voorleest in het Frans. De Nederlandse en Engelse vertaling vullen tegelijk de wanden van het koor. Al die werken lichten de waarneming een voetje, vaak op een subtiele, soms op een ingrijpende manier. ‘Traversée de brouillard’ behoort tot die tweede categorie: je komt in een zaal die zo dicht met rook gevuld is dat je jezelf niet meer ziet en zo ook je zelfervaring kwijtspeelt. Dat is de instructie die Janssens geeft: “De rook moet zo dicht zijn dat je het uiteinde van je gestrekte arm niet meer ziet”. Als je de werken kent zie je ze dadelijk weer voor je geestesoog verschijnen, maar ook als dat niet zo is doen de recepten je iets vermoeden van het kat- en muisspel met de waarneming dat Janssens opzet.
Af en toe sijpelt er iets van de effecten van de werken door in de manier waarop ze hier toegelicht worden. De vertalingen van de tekst bij ‘Donut’ lopen plots vol fouten als de eindeloze variatie van kleuren in het werk uitloopt op een bijna stotterende opsomming. Alweer: het is geen erg opvallend effect, maar het schudt je wel wakker: hier is ‘more to see than meets the eye (or the ear)’. Af en toe doorbreken subtiele lichteffecten ook het duister van de zaal. Naar het einde toe kondigt een luide dreun ook rookwolken aan die zich zacht over het podium verspreiden – geen dichte mist maar een net merkbare waas.
Léone François-Janssens, dochter van, leest op gezette tijden, vanaf haar telefoon, commentaren voor bij het werk. Ze weerspiegelen wat het teweeg brengt bij critici en kijkers. Zinnen als "Blue glitter, c’est le fantôme de la peinture" of (over ‘Le corps noir’) "Nous voyons clairement ce que nous ne pouvons pas voir" articuleren de belangrijke rol van de toeschouwer in de totstandkoming van het oeuvre: het kan niet bestaan zonder de kijker, want het is de kijker die de nuances ziet – of zich verbeeldt – en het werk zo mee maakt. Het is conceptuele of minimale kunst 2.0., complexer en moeilijker in woorden te vatten dan het werk van pakweg Donald Judd.
Serendipiteit heet hier een geestestoestand: een ontvankelijkheid voor de kwaliteit en betovering van ‘nutteloze’ sensaties.
Naar het einde van de voorstelling toe verdampt het strakke stramien van toelichtingen en commentaren. Van een werk als ‘Horizon’ verneem je enkel dat het een manipulatie is van het dubbel glas van een raam met uitzicht op zee. De nauwe spatie tussen de twee glasplaten werd deels gevuld met kleurloze paraffine. Door de verschillende lichtbreking van de paraffine en van het gas erboven wordt de horizon vervormd tot een kromme lijn die tegenovergesteld en uitgesprokener is dan de haast niet waarneembare kromming van de ‘echte’ horizon. Janssens beschrijft het effect, en het effect op de kijker die plots merkt dat DE horizon een luchtspiegeling is. Geen woord echter over de concrete realisatie van het werk. Een beschrijving van een kubus met één lichtfilament lijkt zelfs volledig verzonnen, als een onrustige droom.
Na de toelichting bij ‘Structural colours’ gaat het zelfs helemaal niet meer over de werken, maar over Janssens’ inzichten. Puntig en kernachtig spreekt ze over wat begrippen als experimenten, ruimte, beweging, licht of minimalisme voor haar betekenen (of mogelijk voor Philippe Bertels, die blijkbaar een deel van de teksten schreef). Het kan geen toeval zijn dat serendipiteit het laatste begrip is dat aangehaald wordt. Serendipiteit heet hier een geestestoestand: een ontvankelijkheid voor de kwaliteit en betovering van ‘nutteloze’ sensaties.
Uiteindelijk krijg je toch één werk te ‘zien’. Een werk dat nooit op zichzelf getoond werd maar deel was van ‘Keeping still: part 1’, een solo van Anne Teresa De Keersmaeker (met een gastoptreden van Robert Steijn en de stem van Anna Franziska Jäger, toen nog een jong meisje). Een wand van fel licht doorkliefde toen de met rook en stof gevulde zaal. De Keersmaeker en Steijn raakten de muur van licht aan die onder hun handen leek te bewegen alsof het materie was. Later vulde nog meer rook en oranjegeel licht de zaal, als een beeld van de nakende catastrofe – toen nog geen zo’n hot issue als nu – tot de poorten van de zaal openzwaaiden en de buitenwereld lieten binnensijpelen in de podiumwerkelijkheid. Dat gebeurt hier in miniatuur. Enkel het publiek zelf raakt de lichtstraal, er zijn geen performers, maar dat oranje licht, de rook en de zijdeur die plots opent naar buiten zijn er wel.
Het blijft een imposant beeld. En het bijt nog steeds. Voorlopig biedt 50 km atmosfeer ons nog steeds blauw licht. Wie zou willen dat we alleen nog oranje hemels zien? Wat doen we eraan?
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz