De Clash Unie der Zorgelozen / Antigone
Nieuwsgierig naar de dood
Soms denk je dat je naar een komedie over de dood kijkt, maar dat is het niet echt. Ook al maken de spelers van ‘De Clash’ er zich soms vrolijk over, evengoed zijn ze bang, of komen ze in opstand. De dood heeft zich gevestigd in een West-Vlaams dorp, wat bij de bewoners gemengde gevoelens oproept. Begrijpelijk, maar hun reacties leggen een akelige onderstroom bloot – paniek en haat. Of juist het omgekeerde: bezinning over wat er nog rest van hun leven. Het maakt ‘De Clash’ tot een gevoelige oefening voor de spelers van het sociaal-artistieke ensemble Unie der Zorgelozen.

Twee jongens, Atharvv en Josse, negen en dertien jaar oud, staan losjes te dansen en begroeten het publiek dat binnenkomt. Dan steken ze, in gekuist West-Vlaams, een verhaal af over het ontstaan van de kosmos, van de oerknal (13,78 miljard jaar geleden) tot nu. In de oerknal ontstond het verschil tussen licht en donker. Meteen daarna ontstonden er twee wezens: het leven en de dood als zonen van het heelal. Zij zorgden samen voor de ontwikkeling van de kosmos, en ook van de aarde, die bevoorrechte plek van het leven maar ook van de dood. De dood is echter in het verdomhoekje terechtgekomen, niemand beseft nog dat leven niet zonder dood kan, en omgekeerd. De dood is voortdurend op de vlucht, moet steeds verhuizen. En nu is de dood in West-Vlaanderen komen wonen, en de buurtbewoners zijn snel op de hoogte.
Het huisje van de dood wordt zichtbaar: een scheefgezakt bouwsel, egaal bruin, met een rokende schoorsteen. Het doet aan het universum van Anton Pieck denken, maar dan niet sprookjesachtig. Een peperkoeken huisje zonder snoepgoed. De spelers komen kijken, ze zijn nieuwsgierig, maar vooral achterdochtig. De geruchtenmolen gaat aan het draaien: de nieuwkomer groet niemand, bouwt daarbinnen vreemde dingen, leest verdachte magazines... Jong en oud zijn op hun hoede. Eén meisje, Sakina, is onvoorwaardelijk nieuwsgierig, ze wil duizend vragen stellen (genre “Was er eerst de kip of eerst het ei?”) maar de anderen houden haar tegen. Een oudere vrouw (Christine) reageert ronduit vijandig en zal dat blijven doen, tot en met een (mislukte) poging om het huisje met een molotovcocktail te bestoken. Haar argumenten lijken al te sterk op de klassieke kreten bij de komst van een asielcentrum op het platteland. Maar die ongenuanceerde afkeer is niet de hoofdtoon bij deze figuren. Ze lijken te beseffen dat de dood – hoe dan ook - ooit op hun pad zal komen. Ze wandelen voorbij, en ze kijken eens, met verbazing, lichtjes gefascineerd, toch wel. De rook uit de schoorsteen en het aanhoudende lawaai uit het huisje, alsof er machines draaien, leidt tot onrust: “We have the right to know”. Hoewel ze eigenlijk alles al weten, namelijk dat het leven eindig is, onvermijdelijk. Nick, een oudere man, die misschien het einde voelt naderen, mijmert luidop, in de hoop dat er in het huisje geluisterd wordt. Karolien en Volseta komen een ruiker bloemen brengen, met een kaartje van de buurtbewoners. Maar Christine verscheurt het kaartje en vernielt de bloemen, met de kreet: “Wij krijgen het zuur van onze nieuwe buur.” Al te herkenbaar, dezer dagen.
De dood werpt mensen terug op een leven dat een treurspel is – iedereen gaat dood, aan het slot – maar toch niet de fataliteit van een antieke tragedie heeft.
Toch is die xenofobie niet de voornaamste ondertoon van de vertelling in ‘De Clash’, het gaat over de dood zelf. Niet over rouw, maar over de eigen eindigheid. De kinderen hebben iets over reïncarnatie opgevangen, en ze gaan fantaseren: de ene wil terugkeren als Michael Jackson, de andere als het huis van Elon Musk aan de Gazaanse Riviera, die van pure gelukzaligheid zoveel tranen huilt dat zijn hele vastgoedproject wegspoelt. Sakina wil terugkeren als potlood en met de laatste drie centimeter haar laatste woorden schrijven/uitspreken. Maar de dood zelf is al die aandacht beu en hangt een brief aan de deur. Iedereen mag nog één keer een verzoek doen, en het beste wil hij inwilligen. De hele buurt gaat schrijven, en discussiëren: wat wil ik nog in de rest van mijn leven? Niet het soort wensen dat Lotto-winnaars voorgespiegeld wordt (een Hawaï-hemd en een cocktail) of dat influencers opdringen (de perfecte huid en kaaklijn) maar simpele én existentiële zaken: mag ik mijn lief dumpen, of: heb ik nog tijd om stoofvlees te leren maken? Heldere én duistere verlangens komen naar boven. Volseta nodigt iedereen uit voor een afscheidsfeest, over een week gaat ze dood want ze heeft genoeg rondgezworven op deze ellendige wereld. Enkelen ‘repeteren’ de begrafenis van Yehor, die zijn eigen grafrede mag uitspreken. Karolien biedt de dood een sigaret aan, en ze windt zich op over de vele onrechtvaardige doden, zoals de drenkelingen op de bodem van de Middellandse Zee. Waarom gaan boosaardige leiders niet sneller dood? Zelfs de toon van Christine wordt milder, ze wil graag naar een ‘tussenplek’ als ze sterft, niet bij de goeden en niet bij de kwaden. Het vagevuur heette dat vroeger. Maar de dood moet wel de kinderen gerust laten.
Eenvoudige verlangens, even voor de hand liggende ergernissen, empathie met anderen, maar niet overdreven: die gevoelens legt de nabijheid van de dood bloot. De dood werpt mensen terug op een leven dat een treurspel is – iedereen gaat tenslotte dood – maar dat toch niet de fataliteit van een antieke tragedie heeft. Er is geen god die iets te zeggen zou hebben, geen schikgodin die levensdraden willekeurig doorknipt, en al zeker geen Elon Musk. De dood is de voortzetting van het leven en, voor wie in reïncarnatie gelooft, is leven de voortzetting van de dood. Maar aan dergelijke filosofie heeft niemand iets, wanneer Sakina haar schoenen uitdoet, en het huisje binnengaat. Heeft de dood haar gekozen? Is een potlood de volmaakte reïncarnatie? Iedereen wordt opstandig, briesend of ingehouden woedend. Dan gaat de deur open, en de thuisverpleegster zich laat zien. Volgens haar is de dood een oud mannetje dat zijn dagen vult met de eindeloze beelden van oorlog en andere ellende, op alle kanalen, overal ter wereld. Dan is West-Vlaanderen een idyllisch plekje, zelfs al woont de dood daar tussen de ongeruste, onzekere dorpelingen.
West-Vlaanderen is een idyllisch plekje, zelfs al woont de dood daar tussen de ongeruste, onzekere dorpelingen.
Axelle Verkempinck en de spelers – gerekruteerd uit de achterban van de Unie der Zorgelozen en Theater Antigone – hebben, met de medewerking van Alice D’hondt en Geert Six, samen een eerder rechtlijnig verhaal geschreven en geënsceneerd. Eén dominant beeld – het huisje, met de nodige licht- en rookeffecten, en ook lichtjes mobiel – overheerst. De figuren richten zich rechtstreeks tot het publiek, zowel in woorden als in lichaamstaal. Ze proberen iets duidelijk te maken, soms nogal nadrukkelijk, meestal gewoon in een poging om gevoelige snaren te raken. Over omgaan met sterfelijkheid, over omgaan met het vreemde, het andere. Niet met spectaculaire theatrale middelen, enkel het huisje is een bron van enkele sobere special effects. De dood zelf is niet te zien, maar beheerst alle gesprekken en handelingen. Misschien zit er wel niemand in dat huisje, en is alles een projectie van gewone mensen? Mensen die de dreiging van een wankelende wereld – het huisje is scheefgezakt – aanvoelen en daar woorden en een houding voor zoeken?
Je voelt, ondanks een zekere naïviteit die wel door ironie wordt goedgemaakt, dat de verhalen en de mijmeringen van deze mensen zelf komen. Poëtisch bewerkt, maar daarom niet minder levensecht. Niet zomaar een ode aan het ‘gewone leven’ (wat dat ook mag zijn), maar gedachten die zelden uitgesproken worden, tot er een vreemdeling komt. Of wanneer iemand opduikt waarvan ze denken dat het een vreemdeling is, die misschien wel ‘de dood’ heet. Elke generatie zoekt zijn eigen houding: scheldwoorden, graffiti, schouderklopjes, danspasjes, liefde kortom. Dat kon allemaal heel melig zijn, maar dat gebeurt gelukkig net niet, bij ‘De Clash’.
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz