A crock of bull at the crack of dawn Rachid Laachir
Kamperen is kinderspel, toch?
Rachid Laachir spreekt een eigen taal. Die klonk al door in de scenografie en de kostuums die hij creëerde voor bijvoorbeeld ‘Klutserkrakkekilililokatastrofof’ (2017) van Ballet Dommage of ‘De bevrijding van het edelhert’ (2022) van Thomas Bellinck. In zijn nieuwe performance ‘A crock of bull at the crack of dawn’ maakt hij je tot een intieme deelgenoot van beelden die zich woordeloos voor je ogen ontwikkelen. Dode dingen zoals gekleurd plastic en beenderen komen tot leven onder zijn aanraking en het hele verhaal dat hij erbij verzint. Dat die fantasie niet alleen plezier schept, maar ook kinderlijk eng kan zijn, ondervind je in de totale duisternis.
Warme nachten doen dromen van een tent onder bomen. Een plek waar het waait. Rachid Laachir nodigt je uit in zijn eenvoudig opgetrokken kamp. Niet in het hart van een fris bos, maar in het midden van de theaterruimte van Budascoop mag je een plekje kiezen in zijn tent. Je raakt je oriëntatie kwijt. Of toch. Vanachter het gordijn, een handpalm met daarop plastieken oogbollen die je gadeslaan tijdens deze avondlijke dropping met onbekende bestemming.
De handen beginnen te gooien met de speelgoedogen. Die kijken, rammelen en vallen. De onzichtbare tovenaar schudt er telkens weer een nieuw paar uit zijn mouw die op hun beurt kijken, rammelen en vallen. Een mond probeert zo’n oogbol open te krijgen.
Het zijn net Surprise-eitjes, die je als kind veel te graag en veel te snel wou openen. Altijd weer, altijd meer. Niet de verrassing van het oranje ei, maar de handeling van het zenuwachtige openen. De spannende onwetendheid- alles is mogelijk- prikkelde de verbeelding meer dan het zoveelste plastieken geschenkje.
Het is die primaire scheppingskracht waarin Laachir geïnteresseerd is. Het is die kinderlijke verbeelding die je bij jezelf hoopt te kunnen aanspreken. En plots staat hij daar in een hoek van de tent. Je kan dichterbij gaan staan of blijven zitten als je al net op de goede plek zat.
Met zijn witte trainingspak en een groot mes in de hand, denk je dat Laachir een krijger is. De theaterspot licht die gedachte nog wat bij. In zijn handpalm ligt een witte ovaal te blinken. Deeg dat rijst? Een struisvogelei? Voorzichtig haalt hij een folie weg. Nog voorzichtiger is hij met de witte servet die de verrassing nog steeds verborgen houdt. Hier ligt iets heiligs te branden.
Wanneer ook de laatste laag gepeld is, merk je dat Laachir een mango in zijn handen hield. Hij poetst de schil en blinkt de vrucht op als duur kristal. Een relikwie dat je niet zomaar tot jou kan nemen. Maar wanneer Laachir zijn eerste hap eet, vervelt hij gewoon tot een vretende, verterende mens. Het schillen en eten van de mango begint als een sacraal moment en eindigt in een boerende scène à la ‘La Grande Bouffe’ (1973). Het mystieke en het menselijke lopen in elkaar over wanneer verbeelding de overhand neemt. Het goddelijke wordt banaal. Of andersom, dat zou ook kunnen in de wereld van Laachir.
Tussen de scènes door laat hij je achter in de donkere tent. Je probeert te kijken. Luistert. Geritsel. Ritsen die open en toe gaan. De groep die ademt en verschuift. Waar zou hij nu tevoorschijn komen? Naarmate de voorstelling vordert, merk ik dat ik op mijn hoede ben tijdens deze momenten. Buiten? Binnen? Mijn binnenste buiten. Mijn hart gaat sneller. Ik sta klaar. Waak. Het is best eng.
(Maar dat komt misschien omdat ik bang ben van honden omdat ze zomaar kunnen opspringen. Het verlies van controle. Misschien is niemand anders bang. Misschien denkt iemand aan iets anders.)
Een moderne Egyptische farao is Laachir nu met zijn zilveren masker en lange glinsterende manen. Hij houdt een bot in zijn handen. In een brabbeltaal vertelt hij over het gevecht, de overwinning, de stukjes lichaam die verloren zijn. Het blinkende masker en de moderne trainer clashen met dat bot waar ooit vlees aan hing.
Ook later zitten er zowel stokken als felgekleurde dopjes van flessen in zijn knapzak. Samen worden ze een rad, geweren, soldaatjes, een headphone. Twee plastieken linten geven Laachir een weelderige haardos die hij achter zijn oren moet bedwingen.
Elk tafereel roept een existentiële eenzaamheid op.
Hij plaatst deze clashende symbolen nadrukkelijk naast elkaar in deze intieme en minimalistische setting. De impact van onnatuurlijke materialen op hun omgeving wordt heel helder zo. Hoe kunnen we alles evenwichtig naast elkaar laten bewegen? Hoe kunnen wij mensen minder indringer zijn in een ecosysteem dat ons überhaupt niet nodig heeft om in stand te blijven?
Elk tafereel roept een existentiële eenzaamheid op. De fysieke afstand tussen Laachir en de toeschouwers, die als een organische groep bewegen, is soms niet meer dan een vinger breed. Maar net die extreme nabijheid vergroot de alenigheid van het kwetsbare individu tegenover de groep.
Nu staat hij met twee gele jerrycans aan een andere zijde van de tent. Eén ervan drukt hij tegen zijn borst alsof het zijn pasgeboren baby is. Hier en nu ontstaan. Laachir geeft geruststellende klopjes op het achterste van zijn kind. Zo merkt hij dat zijn drukkende beweging lucht geeft aan de plastieken handschoen die geknoopt is aan de dop van de jerrycan. De hand springt op als een levende aanwezigheid die je kusjes moet geven. Liefkozen. Zelf aangeraakt worden. De strelingen worden alsmaar inniger en gulziger. Meer van dat.
Maar die ingebeelde liefde slaat ook terug als ze ontmaskerd wordt als onecht. Laachir beseft plots dat de hand zonder zijn drukken niet in leven blijft. Opnieuw en opnieuw. Hij is nu een spoedarts die de twee plastieken lichamen tevergeefs probeert te redden via een steeds woestere reanimatie.
Het wordt echt wel duister. Verborgen gevoelens en diepgewortelde angsten vinden hun uitweg in het spel en tijdens momenten van (n)ietsdoen. In een heel nadrukkelijke scène laat Laachir alles de vrije loop wanneer hij klaterende diarree lijkt te hebben.
Je voelt je kroongetuige en ramptoerist wanneer Laachir tevoorschijn komt met een matras op zijn rug gebonden. Hij laat zich in alle vrijheid en vol vertrouwen achterover ploffen. Dat is eerst grappig, maar wanneer hij onbedaarlijk begint te huilen, wil ik toch wat meer naar achteren kruipen. De zwarte tent als een laken boven het hoofd trekken.
In de tussenstukken klinkt er nu een dreigende sound. Rode lichtjes flikkeren buiten de tent. Durf je nog naar buiten te gaan? Welke wereld bevindt zich daar? De verbeelding en het spel zijn op hol geslagen. Waar Laachir eerst nog de donkere nacht kon afwenden door tedere bellen te blazen, touwtje te springen of met takken te spelen, valt deze koortsdroom niet langer af te wenden.
Als een onheilspellend roodkapje schuifelt Laachir met zijn bloemenmuiltjes doorheen de tent. Het rode licht op zijn buik maakt van hem een bevreemdend menselijk marsmannetje dat op weg is naar de hemel. Letterlijk. Want hij gaat op en af een hoge ladder terwijl hij angstkreten uitslaat.
Menselijk, dierlijk, soms zelf goddelijk.
Nog één keer komt Laachir terug. Zijn wenkbrauwen en snor zijn dik aangezet met zwarte schmink. Zijn blauwe trainer blinkt gevaarlijk. Bij elke lichtflits trekt hij een andere grimas. Ook dit herinnert vaag aan een grappig kinderspel, dat tijdens deze nacht alwaar zijn onschuld verliest.
De veilige tent begint te bewegen op de dreunende beats. Op en neer. De zeilen raken je bijna aan om dan weer de hoogte in te schieten. De oranje koorden van de tent hangen in een warboel boven onze hoofden. Ik herken weer kinderspelen. Wie trekt er aan de flosh? Of het spel waarbij een groep een groot parachutelaken de lucht in gooit, eronder loopt en op de randen gaat zitten zodat het veilig en bol over de hoofden komt te staan.
Een baarmoeder en haar onontwarbare navelstreng?
‘A crock of bull at the crack of dawn’ voert je mee naar het begin en het einde van een nacht, een leven, gedeelde levens, in alle absurditeit, van een gewelddadige tristesse. Alles door elkaar. Via een taal die je voelt en bekijkt, eerder dan hoort of helemaal begrijpt, toont Laachir hoe een identiteit altijd meervoudig is. Menselijk, dierlijk, soms zelf goddelijk. Toch betrap ik me erop dat ik die donkere leegte, die momenten van samen wachten en waken, soms interessanter vind dan wat Laachir toont in sommige taferelen. Zo heeft ‘A crock of bull at the crack of dawn’ misschien ongewild iets van dat plastieken Surprise-eitje, waarbij de meest scheppende spanning schuilt in het moment net voor de verrassing zich aan je openbaart.
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz