shoe/farm - a family business buren
Brood en schoenen
‘shoe/farm – a family business’ van buren, het collectief van Melissa Mabesoone en Oshin Albrecht, is een feest van visuele vondsten en woordspelingen rond het thema van een familiebedrijf. De grondtoon is wrang en melancholisch: het gaat over een wereld die onder onze ogen verdwijnt.
‘shoe/farm – a family business’ kent een lange voorgeschiedenis. De eerste schetsen waren in 2022 al te zien in Tilburg tijdens ‘Godhead’, een openlucht tentoonstelling in de Lustwarande in Tilburg. ‘Shoe/Farm: 7 means dinner for a breadwinner’ weerspiegelde vooral het harde leven en de onwrikbare verhoudingen in een gezin van aardappelboeren uit Zeeuw Vlaanderen zoals dat waarin Mabesoone opgroeide. Aan de ene kant was er de vader, de broodwinner, aan de andere kant de moeder aan het vuur en de naaimachine.
Het bevatte echter ook al de aanzetten voor een parallel verhaal over de schoenwinkel waarin Oshin Albrecht opgroeide. Die tweede versie, ‘Shoe/Farm – a prelude’ was te zien tijdens Playground 2023 in Leuven. In die versie had de scène soms iets van een catwalk, en probeerde Albrecht tijdens chaotische scènes schoenen te slijten aan Mabesoone in haar rol van lastige toerist. Het duo experimenteerde toen al met songs begeleid op hevig vervormde gitaar, maar de naaimachine leverde ook nog stevige percussie.
Een jaar later was een aangepaste versie te zien in een echte schoenwinkel in Oostende tijdens ‘De Langste Dag’, een event van KAAP en Muzee. Ook daar gitaren, maar ook een glansrol voor een muzikale werkbank. Al dat materiaal haalde buren nu nog eens grondig door de mangel voor een ‘definitieve’ versie. Daar nemen ook twee andere performers, Katja Dreyer en Léa Dubois aan deel.
De voorstelling opent met een magisch beeld. Van hoog boven de vloer straalt uit één punt een felle kegel licht naar beneden. Er verschijnt een vlekkerig beeld op de vloer, waar rook overheen dwarrelt. Het is alsof je een benevelde akker bij het krieken van de dag zag. Een figuur in een zo zakkerige overall dat niet uit te maken valt of het een man of een vrouw is loopt er jachtig rond, op zoek naar glinsterende steentjes verborgen in deze grond. De grootste steen vindt ze het laatst. Ze verdwijnen allemaal in haar mandje. Het is een sprookjesbeeld: de grond als vindplaats van een grote schat.
Het verhaal dat volgt is prozaïscher: de familie die we zien droomt wel van de grote rijkdom die de aarde voortbrengt, maar dat blijkt vooral wensdenken. Ze moeten slaven voor frietfabrikant McCain. Kanten gordijntjes hoog boven de vloer – zoals we ons voorstellen dat boerenvrouwen die klossen tijdens lange winteravonden - suggereren desondanks een traditionele boerenwoonst in het midden van het podium. De moeder (Albrecht) ziet achteraan op een verhoog toe terwijl de ‘mannen’ in zware overalls van lukraak aan elkaar gestikte lappen jeans stof rondbanjeren met emmers, glazen botten en gerei. Rondom die leefruimte rest een zee van in het duister gehulde ruimte vol spullen: landbouwgerei zoals een werkbank, maar ook toonkasten in plexiglas.
Terloops blijkt hoe de romantiek van het boerenleven handelswaar wordt – geld waard is dus - terwijl dat boerenleven allesbehalve romantisch is
Die rommelige hoop spullen heeft aanvankelijk iets weg van een stalling of schuur die uitpuilt van gereedschap en rommel, al lijkt ze links vooraan dan weer op een winkelvitrine. Ze leiden tot een niet aflatende reeks visuele en tekstuele associaties. Vaak grappig, soms hilarisch, maar dan onverwacht pijnlijk. Het draait hier allemaal om de man als ‘broodwinner’ in de ‘family business’. Dat tekent alle verhoudingen. Omdat hij vele monden te voeden heeft aan de grote tafel die naar het midden gesleept wordt, is hem aandacht en gehoorzaamheid verschuldigd. In een absurde scène zie je Mabesoone, als broodwinner, moeder Albrecht voederen met een enorme vork. Als de ‘zonen’ (Dreyer en Dubois) linten scheuren uit het oeverloze gewaad van Albrecht is er ook even de nare smaak van seksuele intimidatie.
Geleidelijk sluipen in die scènes van het boerenleven hints naar schoenwinkels binnen. Het begint al met de klompen die de boeren dragen. Die worden – voor de broodwinner – gemaakt van uitgeholde broden. Ze worden tentoongesteld in de plexi kastjes links, als toeristische trofeeën. Dat is niet zomaar een grap of woordspeling. Terloops toont de scène hoe de romantiek van het boerenleven handelswaar wordt – geld waard is dus - terwijl dat boerenleven allesbehalve romantisch is als boeren nauwelijks ‘het zout op hun patatten verdienen’. Nog zo’n bruggetje is het moment waarop de familie spreekt over ‘lace’ (kant dus, zoals de gordijntjes) en dan doordraait naar ‘shoelace’ (schoenveters, de grap valt niet te vertalen). Daarop ‘oogsten’ Dreyer en Dubois koortsachtig veters op het veld. Ook daar gaat het over de hoop dat het ten goede keert, dat de geldzorgen over zijn. De meest directe link is echter de lopende band die plots verschijnt. Ze lijkt op zo’n band om patatten te sorteren, maar net zo goed op de band waarop in winkels koopwaar langs de kassa schuift: hoe meer, hoe beter. Patatten en schoenen: een zaak!. Een geweldig orkest van gereutel en gedreun ook.
Eens Mabesoone in een oogwenk metamorfoseert van boer naar toerist, en haar entrée maakt in de schoenwinkel, blijkt al snel dat ook zo’n winkel, ondanks alle glamour die van schoenen kan uitgaan, geen goudmijn is. De schoenwinkel is net zo’n ‘family business’, waar iedereen moet opdraven en alles in het teken staat van werk. Want: geen verkoop is bittere armoe. Alleen is het hier allemaal wel beter verpakt. ‘Doen alsof’ en pseudo extravagantie zijn hier deel van de handel en levenswandel. Dat zie je in de hilarische stoet van de vier vrouwen die vrolijk zwaaien met plastic winkelzakjes.
Zo’n familiebedrijf biedt een kind ook een bijzondere – onthullende – kijk op waar het in de wereld om draait.
Een groot deel van die scènes gaat impliciet echter over de noodzaak, de dwang om klanten naar de mond te praten. Hoe dommer en lastiger de klanten, hoe meer. Op het einde lopen de spelers rond met zo’n apparaten waarmee winkeliers prijstickets printen, maar in de fantasiewinkel van buren zijn ze verguld en spuwen ze geld. Als om te zeggen dat deze familie maar al te graag een punt zou zetten achter deze poppenkast. Nooit meer achter klanten aanhollen met torenhoge stapels schoendozen. Als ze maar het geld hadden.
‘Shoe/Farm – a family business’ is alweer grappig, absurd, spitsvondig zoals alleen het werk van buren dat kan zijn, maar kreeg door zo’n scènes ook een wrang-melancholische bijsmaak. Wrang omdat het gaat over het precaire bestaan van elk familiebedrijf, of dat nu om aardappelteelt of de verkoop van schoenen draait. Kleine familiebedrijven als deze schoenwinkel verdwijnen immers langzaam maar zeker. Aardappeltelers zijn geen partij meer voor de grote frietproducenten, schoenwinkels kunnen niet meer opboksen tegen de ketenwinkels. buren roept hier een wereld op waar ze als kind wellicht gemengde gevoelens bij hadden – als kind is winkeltje spelen leuk, maar slaven en draven als winkeldochter, met ouders die meer tijd hebben voor hun klanten van voor jou, dat is andere koek. Maar zo’n familiebedrijf biedt een kind ook een bijzondere – onthullende – kijk op waar het in de wereld om draait. Daar sijpelt een zweem melancholie binnen in de wrangheid: ‘Shoe/Farm’ schetst een wereld die – zoals de eigen jeugd van de makers – onherroepelijk voorbij is.
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz