Muziektheater / Opera

L'opéra de quat'sous Bertolt Brecht, Kurt Weill, Elisabeth Hauptmann, Maxime Pascal, Thomas Ostermeier, Troupe de la Comédie-Française, Le Balcon

Spannende combinatie in Aix-en-Provence

'L'opéra de Quat’sous' is rebels muziektheater uit 1928. Het was helemaal geen voor de hand liggende keuze van directeur Pierre Audi om de 75ste verjaardagseditie van het Festival d’Aix-en-Provence te openen met een werk dat geen ‘echte’ opera is. Dat hij daarbij het eerder klassieke theatergezelschap van de Comédie-Française uitnodigde, was al even verrassend. De Duitse regisseur Thomas Ostermeier regisseerde - wel in een gloednieuwe Franse vertaling van Alexandre Pateau. Het levert een interessante combinatie op met sterke acteurs die ook zingen. Toch kon de voorstelling niet helemaal kon overtuigen. 

L'opéra de quat'sous
Johan Thielemans Aix-en-Provence, Théâtre de l'Archevêché, Festival d'Aix-en-Provence download PDF
17 juli 2023

In 1728 schreef John Gay een satirische ballad opera met als ironische titel ‘The Beggar’s Opera’. De tekst werd in de twintigste eeuw in Duitsland herontdekt en vertaald door Elisabeth Hauptmann, de geliefde van Bertolt Brecht. Die schreef samen met zijn vriend Kurt Weill de muziek. Ook Hauptmann leverde materiaal maar Brecht vond het niet nodig om haar aandeel te vermelden, zodat de auteursrechten alleen bij hem terecht kwamen. Liefde maakt blind, want Hauptmann aanvaardde deze regeling. Ondertussen is dat onrecht hersteld, en prijkt ook haar naam op de affiche.

Het werk, in het Duits ‘Die Dreigroschenoper’, zag het licht in 1928, net tweehonderd jaar na het Engelse origineel. Het succes was bijzonder groot. Het stuk was een aanval op de traditionele opera met zijn gegoede publiek. Maar nu kwam er dus een opera voor en door bedelaars - meteen ook een aanval op kapitalisten die niet beter zijn dan de corrupte schurken in deze opera, zo luidde de boodschap.

De nihilistische toon van het Engelse origineel raakte in de Duitse versie een gevoelige snaar in een land dat gebukt ging onder een grote depressie. Brechts naam was gemaakt, en de liederen van Weill leiden nog steeds een apart bestaan. Sommige van de teksten zijn ook een eigen leven gaan leiden als slogans. Wellicht is deze de beroemdste: ‘Eerst komt het vreten en dan de moraal'. Dat klonk in 1927 heel hard.

Centraal in de opera staat het personage van Jonathan Paechum, een rijke bourgeois die in Londen bedelaars organiseert en uitbuit, en onfrisse zaakjes met de onderwereld regelt. Zijn tegenspeler is bendeleider, moordenaar en Don Juan Meckie Messer.  Als die aan de haal gaat met Paechums dochter zorgt Paechum ervoor dat hij wordt aangehouden en veroordeeld tot de strop. Maar dan grijpt de schrijver in (net als bij John Gay) door Meckie gratie te verlenen, want ook deze opera moet een positief einde kennen. Dat hoort bij het genre.

Ostermeier gebruikt in zijn regie verschillende stijlen door elkaar. Hij heeft Brechts theorieën over acteren ter harte genomen. Die had het over een vervreemdingseffect met altijd een zichtbare scheiding tussen acteur en rol hoort. Het publiek mocht vooral niet meegesleept worden in de illusie van geacteerde emotie want dan zou de politieke boodschap verloren gaan.

In een eigentijdse versie van het vervreemdingseffect zet Ostermeier de acteurs frontaal in als stand-up comedians achter een aantal microfoons vooraan op het podium.  Dat werkt aanvankelijk erg goed, maar als de actie ingewikkeld wordt verlies je als toeschouwer makkelijk de draad.

Ostermeier citeert ook uit andere tradities. Hij introduceert dansnummers in de stijl van Hollywood-musicals en wanneer de bendeleden van Meckie een slagroomtaart in het gezicht krijgen leest dat als een referentie naar Laurel en Hardy. Helaas zit de timing daar niet helemaal juist waardoor het komische effect verloren gaat én we de bendeleden niet echt serieus meer kunnen nemen.

Wat het idee van gevaarlijke bandiet al evenmin ten goede komt is dat acteur Birane Ba als Meckie weinig uitstraling heeft en vocaal niet overtuigt. Dat hij van kleur is past weer wel in de huidige tijdsgeest.

Na de finale van het stuk trakteert de Comédie-Française het publiek op een lied, dat Brecht in 1948 schreef. Het roept op om zich te verzetten tegen de opkomst van het neofascisme. Het is het enige ogenblik waarop deze voorstelling nog politieke slagkracht krijgt.

Zijn zwakkere interpretatie valt des te meer op naast de briljante Belgische acteur Christian Hecq die als Jonathan Peachum met verve het podium domineert. Zijn relatie met het publiek is verfrissend. Bij hem vind je de scherpte eigen aan Brecht. Als hij op het einde zingt dat de mens eigenlijk te dom is voor deze wereld, springt en tuimelt hij naar beneden langs een grote trap, een scène die zo weggeplukt is uit de music-hall. De acrobatie van Hecq doet denken aan de stijl die Ostermeier bij het begin van zijn carrière hanteerde toen hij inspiratie vond bij de biomechanica, en zijn spelers heel fysiek moesten acteren. Dit soort acrobatische stijl verwacht je niet meteen van de Comédie-Française - een theatergezelschap dat staat voor traditie, maar nu onder de leiding van Eric Ruff toch vernieuwende keuzes maakt.

De Franse acteurs zingen meer dan behoorlijk, met als uitschieter Marie Oppert in de rol van Polly. Zij is de enige geschoolde zangeres in het gezelschap. Anderzijds schuurt haar ‘perfecte’ zingen wat te weinig in bijvoorbeeld het Piratenlied.

Niet alleen voor het acteerspel – tussen realisme en karikatuur - heeft Ostermeier verschillende registers en stijlen gebruikt. Ook het decor is een amalgaam van hedendaagse en historische elementen in een verwijzing naar de Russische experimentele kunst uit de jaren 20 van de vorige eeuw toe die nog revolutionair kon heten. Er zijn balken waarop teksten verschijnen. Daarnaast zien we eenvoudige stellages.  Er is ook een groot scherm dat de hele voorstelling lang collages toont, met onder andere oude films van Muybridge en historische beelden. Zo zien we zelfs heel even Patrice Lumumba verschijnen in een passage waar Meckie en een corrupte politieman in het Kanonnenlied herinneringen ophalen aan hun koloniale verleden. Ook deze beeldenstorm op scène sluit aan bij het Russisch constructivisme.

Het uitstekende ensemble Le Balcon begeleidt de actie. Dirigent Maxime Pascal maakte een heel bijzondere bewerking voor klein ensemble waar naast een elektrische gitaar ook een balalaika van de partij is.

Na de finale van de voorstelling komen acteurs, actrices en muzikanten opnieuw op om ons te trakteren op een lied dat Brecht aan het einde van de Tweede Wereldoorlog schreef, in 1948. Het roept de luisteraars op om zich te verzetten tegen de opkomst van het neofascisme. Het is meteen het enige moment waarop deze voorstelling nog echte politieke slagkracht krijgt.

Ondanks het talentrijke acteursgezelschap van de Comédie-Française krijgt Ostermeier geen echt spannende voorstelling voor elkaar. Door zijn overdaad aan referenties zou je haast denken dat de regisseur zelf niet echt overtuigd was van de waarde van het stuk. Het is zo dat Brecht een schrijver is die moeilijk fris blijft, ondermeer omdat hij te veel woorden schreef. Maar met zijn overmaat ondergraaft Ostermeier de subversieve boodschap van het origineel en maakt hij deze ‘Opéra de Quat’sous’ net zwakker.

Tijdens de voorstelling stoot je onvermijdelijk op een fundamentele ironie. Telkens wanneer de tekst het smalend over de rijken heeft, praat die over hoofden heen want net hier in Aix moet je rijk moet zijn om kaartjes te kunnen kopen.

 

(De productie opent op 23 september 2023 in de Comédie Française, Parijs)


Uw steun is welkom
Pzazz.theater vraagt veel tijd en inzet van een grote groep mensen. Dat kost geld. Talrijke organisaties steunen ons, maar zonder jouw bijdrage als abonnee komen we niet rond als we medewerkers eerlijk willen betalen. Uw steun is van vitaal belang en betekent dat we onafhankelijk recensies over de podiumkunsten kunnen blijven schrijven. Alvast bedankt!

Abonneren Login