11 seconds Charlotte Bouckaert / 0090
11 seconden of toch maar 11 dagen?
Elf seconden, niet meer, besteden museumbezoekers gemiddeld aan een schilderij. Dan hebben ze ‘het’ gezien. Dat denken ze toch. Maar hebben ze dan echt iets gezien? Charlotte Bouckaert gebruikt/misbruikt het theaterpodium om ons een uur lang te doen kijken naar één foto -niet eens zo’n spectaculaire- van het ‘Guggenheim’ museum in New York City. Daarmee dwingt ze ons echt te kijken. Ze laat zo verstaan wat er meeklinkt -letterlijk zelfs- in één beeld.
’11 seconds’ begint met een stem die opklinkt in het
duister. Een man, een criticus of een curator zo te horen, geeft toe dat hij moeilijk
kan benoemen wat het oeuvre van een niet nader genoemde kunstenares zo sterk
maakt. Ze focust volgens hem op fenomenen die zich doorgaans aan de rand van
onze waarneming afspelen, zoals lichtinval. Dat opent enorme mogelijkheden,
vindt hij. Dat maakt de tentoonstelling waarover hij spreekt -maar die we dus
niet zien- volgens hem zo waardevol.
Ik citeer de man zeker niet letterlijk, en wellicht ook niet
getrouw, maar ik dacht wel meteen aan
het werk van Joelle Tuerlinckx. Dat draait vaak rond sensaties aan de rand van
wat we bewust denken. Niet dus. Dat blijkt op het einde van de voorstelling als
Bouckaert in een geïmproviseerde aftiteling alle kunstenaars die ze citeerde de
revue laat passeren. Daniel Buren, Pablo Picasso, Kasimir, Malevitsj, Nan
Goldin, maar ook een schrijfster als Siri Hustvedt of filmsterren als Woody Allen
en Diane Keaton. Geen Tuerlinckx dus.
Die stelde dan ook nooit tentoon in Guggenheim, en woont niet in New York. Dat is
wel het geval voor alle andere kunstenaars waar de voorstelling naar refereert.
Maar daar gaat het niet meteen om. Waar het om gaat zijn het
soort gedachten die kunstwerken en tentoonstellingen opwekken, de woorden en de
denktrant die erbij horen. Die blijken hier vaak zo vaag of generiek, dat ze op
talloos veel werken van toepassing konden zijn. Ze leggen niet werkelijk de
vinger op de zere plek waar dat éne, specifieke kunstwerk op duwt of omheen
draait. Het zijn mantra’s die een geloof in kunst in het algemeen uitdrukken,
geen echte reflecties.
Als het al niet uitdraait op hilarische discussies. Zo hoor
je hoe Diane Keaton en Woody Allen redetwisten over welke werken in de galerie
van Leo Castelli echt tellen. Vooral Keaton lijkt er alles over te weten, maar
eigenlijk geeft ze niet één valabel argument. Ze verwart, net als Allen, een artistieke
obediëntie met inzicht, een beetje op de manier waarop protestantse afscheuringen
eindeloos dooremmeren over geloofsdetails.
Wat Bouckaert zo zegt is niet per se dat er niets te zeggen
valt over kunstwerken, wel dat er doorgaans niet veel zinvols over verteld
wordt. Ten eerste omdat we slordig en haastig kijken. Die beruchte 11 seconden.
In de voorstelling maakt een vrouw die een rondleiding geeft (Is dat één van
die beroemde performances van Andrea Fraser?) duidelijk hoe weinig -en hoe
veel- dat is. 5 seconden stilte lijken op een podium een eeuwigheid, maar zijn
dat in een museum wellicht ook.
Een tweede reden is dat kunst worstelt met een autoriteitsprobleem. Wie bepaalt welke kunst belangrijk is? Doorgaans zijn dat instellingen met een groot soortelijk gewicht als het Guggenheim. Ze wegen op de kritische receptie. Dat plaatst de kritiek dan weer in een dubieus licht. Critici als buiksprekers van de macht? De voorstelling vertolkt dat onder meer door plots ruim baan te geven aan de populaire argwaan over kritiek: ‘Waartoe dient uitleg bij een werk. Als ik je een klap tegen de oren geef moet ik dat toch ook niet uitleggen? Dan weet je toch zelf wel hoe laat het is?’
Kunst worstelt met een autoriteitsprobleem.
Het bijzondere aan ’11 seconds’ is dat zo’n gedachten en vragen over wat kunst is en doet voortvloeien uit een eenvoudig principe, met enkele uitzonderingen die de regel bevestigen. Centraal staat dus één foto van het Solomon R. Guggenheim Museum, een gebouw van Frank Lloyd Wright dat in 1959 opende. Het liep ver vooruit op de spectaculaire musea die vanaf medio jaren 1980 de wereld overspoelden. Toch is er niets bijzonders aan de foto. Ze toont het Museum vanaf East 89th Street. Zo zie je niet alleen de beroemde omgekeerde kegel van Wright, maar ook de nieuwe vleugel van 1992, een rechthoekig blok ontworpen door Gwathmey Siegel Architects. Ik vermoed trouwens dat de foto dateert van na 2008, toen het stilaan kaduke gebouw helemaal gerestaureerd werd.
Die foto ligt gewoon op een tafel, links van het podium. Een
camera, gemonteerd op de tafel, projecteert het beeld ervan op een scherm die
het podium domineert. Wat je ziet is dus in hoofdzaak wat Bouckaert aanvangt
met die ene foto waar ze ons een uur lang naar laat kijken. Ze zoomt in op een
deel ervan, of schermt er stukken van af, of wijzigt het beeld met
kleurfilters.
Zo suggereert ze een feestje in de cafetaria met een
blauwfilter en het licht van een zaklampje dat danst over het beeld. Als ze
focust op toevallige passanten in het beeld gebruikt ze die als aanleiding om
het over Auguste Rodin of Edward Hopper te hebben. Op het einde beschadigt ze
de foto ook, alsof een bom een deel van de wand van de cafetaria wegblies om
een schilderij van Michelangelo te tonen -een naakte man als contrast voor alle
naakte vrouwen die het Museum bevolken. Ook die plakt ze trouwens bij in het
beeld.
Ze neemt echter nooit zelf het woord. Ze ‘spreekt’ via de klankband
met fragmenten uit films of, naar ik vermoed, stiekem gemaakte opnames tijdens
rondleidingen in het Museum of filmpjes op Youtube (of is dat alweer Andrea
Fraser?). Als gezegd: het zijn vaak weinig indringende gedachten. Zo ga je vermoeden
dat Bouckaert twijfelt aan de mogelijkheid om over kunst te spreken. Is het
voor haar dan toch vooral een ervaring, die we zo intens mogelijk moeten
beleven? Daarvan geeft ze ons een staaltje als ze ons een hele tijd laat kijken
naar een wit scherm vol subtiele lichtschakeringen.
Ze heeft echter nog meer vragen bij het Museum en ‘De Kunst’
als instituut. Een instituut dat dan ook nog eens vooral door mannen bestuurd
wordt. Waar het geld (dus) ook een grote rol speelt. Het is geen toeval dat ze
een hele scène wijdt aan de institutionele kritiek van Daniel Buren. Ze
demonstreert die -bij wijze van uitzondering- ook fysiek door vooraan op het
podium te tonen dat je bij een kunstwerk niet alleen naar het werk maar ook
naar de museale context moet kijken.
Ongelijk kan je haar niet geven. Nog afgezien van zijn ‘male
gaze’ had Thomas Krenz, de voorlaatste directeur van het Guggenheim, er een
handje van weg om te goochelen met miljoenen. Hij maakte daarbij soms verkeerde
vrienden zoals de ondertussen beruchte Sackler familie, rijk geworden met verslavende
opiaten. Eén scène evoceert de protesten tegen die donaties.
Je moet het Bouckaert nageven: ze doet het publiek een uur lag met aandacht kijken naar dat ene beeld, en ze brengt daarbij heel wat vragen te berde. Dat is echter ook de achillespees van de voorstelling: het is een rollercoaster tour langs de vele issues over wat kunst is en doet en de rol van het museum daarin. Bouckaert doet ons dan wel een uur lang -met plezier-naar één beeld kijken, en maakt zo duidelijk genoeg hoe slecht we zijn in kijken, maar ze schaatst zelf al te snel heen over de gedachten die opkomen als je bij één beeld blijft stilstaan.
Daardoor eindigt de voorstelling met een paradox: een
pleidooi om grondiger te kijken en te denken over wat kunst is, eindigt als een
haastige inleiding. Dat stoorde me bijvoorbeeld waar het ging over kritiek. Het
is iets te simpel om gewauwel van curatoren en vox pop in te zetten om kritische
reflectie te discrediteren als een nutteloos supplement van de ervaring. Net de
jacht op ervaringen maakt dat we maar 11 seconden stilstaan bij een werk. Pas
als je erover reflecteert krijgt het werk gestalte. Dan ben je uren en dagen bezig
met slechts één werk. Umberto Eco suggereerde zelfs dat je aan de hand van één
schilderij als de ‘Venus van Urbino’ van Titiaan de hele kunstgeschiedenis zou
kunnen schrijven. Dat zou dan eerder ’11 days’ of zelfs ’11 years’zijn. Misschien moet
Bouckaert daar eens over denken?
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz