Lecture performance

11 seconds Charlotte Bouckaert / 0090

11 seconden of toch maar 11 dagen?

Elf seconden, niet meer, besteden museumbezoekers gemiddeld aan een schilderij. Dan hebben ze ‘het’ gezien. Dat denken ze toch. Maar hebben ze dan echt iets gezien? Charlotte Bouckaert gebruikt/misbruikt het theaterpodium om ons een uur lang te doen kijken naar één foto -niet eens zo’n spectaculaire- van het ‘Guggenheim’ museum in New York City. Daarmee dwingt ze ons echt te kijken. Ze laat zo verstaan wat er meeklinkt -letterlijk zelfs- in één beeld. 

11 seconds
Pieter T’Jonck Toneelhuis Antwerpen / i.s.m. 0090 meer info download PDF
29 juni 2021

’11 seconds’ begint met een stem die opklinkt in het duister. Een man, een criticus of een curator zo te horen, geeft toe dat hij moeilijk kan benoemen wat het oeuvre van een niet nader genoemde kunstenares zo sterk maakt. Ze focust volgens hem op fenomenen die zich doorgaans aan de rand van onze waarneming afspelen, zoals lichtinval. Dat opent enorme mogelijkheden, vindt hij. Dat maakt de tentoonstelling waarover hij spreekt -maar die we dus niet zien- volgens hem zo waardevol.

Ik citeer de man zeker niet letterlijk, en wellicht ook niet  getrouw, maar ik dacht wel meteen aan het werk van Joelle Tuerlinckx. Dat draait vaak rond sensaties aan de rand van wat we bewust denken. Niet dus. Dat blijkt op het einde van de voorstelling als Bouckaert in een geïmproviseerde aftiteling alle kunstenaars die ze citeerde de revue laat passeren. Daniel Buren, Pablo Picasso, Kasimir, Malevitsj, Nan Goldin, maar ook een schrijfster als Siri Hustvedt of filmsterren als Woody Allen en Diane Keaton.  Geen Tuerlinckx dus. Die stelde dan ook nooit tentoon in Guggenheim, en woont niet in New York. Dat is wel het geval voor alle andere kunstenaars waar de voorstelling naar refereert.

Maar daar gaat het niet meteen om. Waar het om gaat zijn het soort gedachten die kunstwerken en tentoonstellingen opwekken, de woorden en de denktrant die erbij horen. Die blijken hier vaak zo vaag of generiek, dat ze op talloos veel werken van toepassing konden zijn. Ze leggen niet werkelijk de vinger op de zere plek waar dat éne, specifieke kunstwerk op duwt of omheen draait. Het zijn mantra’s die een geloof in kunst in het algemeen uitdrukken, geen echte reflecties.

Als het al niet uitdraait op hilarische discussies. Zo hoor je hoe Diane Keaton en Woody Allen redetwisten over welke werken in de galerie van Leo Castelli echt tellen. Vooral Keaton lijkt er alles over te weten, maar eigenlijk geeft ze niet één valabel argument. Ze verwart, net als Allen, een artistieke obediëntie met inzicht, een beetje op de manier waarop protestantse afscheuringen eindeloos dooremmeren over geloofsdetails.

Wat Bouckaert zo zegt is niet per se dat er niets te zeggen valt over kunstwerken, wel dat er doorgaans niet veel zinvols over verteld wordt. Ten eerste omdat we slordig en haastig kijken. Die beruchte 11 seconden. In de voorstelling maakt een vrouw die een rondleiding geeft (Is dat één van die beroemde performances van Andrea Fraser?) duidelijk hoe weinig -en hoe veel- dat is. 5 seconden stilte lijken op een podium een eeuwigheid, maar zijn dat in een museum wellicht ook.

Een tweede reden is dat kunst worstelt met een autoriteitsprobleem. Wie bepaalt welke kunst belangrijk is? Doorgaans zijn dat instellingen met een groot soortelijk gewicht als het Guggenheim. Ze wegen op de kritische receptie. Dat plaatst de kritiek dan weer in een dubieus licht. Critici als buiksprekers van de macht? De voorstelling vertolkt dat onder meer door plots ruim baan te geven aan de populaire argwaan over kritiek: ‘Waartoe dient uitleg bij een werk. Als ik je een klap tegen de oren geef moet ik dat toch ook niet uitleggen? Dan weet je toch zelf wel hoe laat het is?’

Kunst worstelt met een autoriteitsprobleem. 

Het bijzondere aan ’11 seconds’ is dat zo’n gedachten en vragen over wat kunst is en doet voortvloeien uit een eenvoudig principe, met enkele uitzonderingen die de regel bevestigen. Centraal staat dus één foto van het Solomon R. Guggenheim Museum, een gebouw van Frank Lloyd Wright dat in 1959 opende. Het liep ver vooruit op de spectaculaire musea die vanaf medio jaren 1980 de wereld overspoelden. Toch is er niets bijzonders aan de foto. Ze toont het Museum vanaf East 89th Street. Zo zie je niet alleen de beroemde omgekeerde kegel van Wright, maar ook de nieuwe vleugel van 1992, een rechthoekig blok ontworpen door Gwathmey Siegel Architects. Ik vermoed trouwens dat de foto dateert van na 2008, toen het stilaan kaduke gebouw helemaal gerestaureerd werd.

Die foto ligt gewoon op een tafel, links van het podium. Een camera, gemonteerd op de tafel, projecteert het beeld ervan op een scherm die het podium domineert. Wat je ziet is dus in hoofdzaak wat Bouckaert aanvangt met die ene foto waar ze ons een uur lang naar laat kijken. Ze zoomt in op een deel ervan, of schermt er stukken van af, of wijzigt het beeld met kleurfilters.

Zo suggereert ze een feestje in de cafetaria met een blauwfilter en het licht van een zaklampje dat danst over het beeld. Als ze focust op toevallige passanten in het beeld gebruikt ze die als aanleiding om het over Auguste Rodin of Edward Hopper te hebben. Op het einde beschadigt ze de foto ook, alsof een bom een deel van de wand van de cafetaria wegblies om een schilderij van Michelangelo te tonen -een naakte man als contrast voor alle naakte vrouwen die het Museum bevolken. Ook die plakt ze trouwens bij in het beeld.

Ze neemt echter nooit zelf het woord. Ze ‘spreekt’ via de klankband met fragmenten uit films of, naar ik vermoed, stiekem gemaakte opnames tijdens rondleidingen in het Museum of filmpjes op Youtube (of is dat alweer Andrea Fraser?). Als gezegd: het zijn vaak weinig indringende gedachten. Zo ga je vermoeden dat Bouckaert twijfelt aan de mogelijkheid om over kunst te spreken. Is het voor haar dan toch vooral een ervaring, die we zo intens mogelijk moeten beleven? Daarvan geeft ze ons een staaltje als ze ons een hele tijd laat kijken naar een wit scherm vol subtiele lichtschakeringen.

Ze heeft echter nog meer vragen bij het Museum en ‘De Kunst’ als instituut. Een instituut dat dan ook nog eens vooral door mannen bestuurd wordt. Waar het geld (dus) ook een grote rol speelt. Het is geen toeval dat ze een hele scène wijdt aan de institutionele kritiek van Daniel Buren. Ze demonstreert die -bij wijze van uitzondering- ook fysiek door vooraan op het podium te tonen dat je bij een kunstwerk niet alleen naar het werk maar ook naar de museale context moet kijken.

Ongelijk kan je haar niet geven. Nog afgezien van zijn ‘male gaze’ had Thomas Krenz, de voorlaatste directeur van het Guggenheim, er een handje van weg om te goochelen met miljoenen. Hij maakte daarbij soms verkeerde vrienden zoals de ondertussen beruchte Sackler familie, rijk geworden met verslavende opiaten. Eén scène evoceert de protesten tegen die donaties.

Je moet het Bouckaert nageven: ze doet het publiek een uur lag met aandacht kijken naar dat ene beeld, en ze brengt daarbij heel wat vragen te berde. Dat is echter ook de achillespees van de voorstelling: het is een rollercoaster tour langs de vele issues over wat kunst is en doet en de rol van het museum daarin. Bouckaert doet ons dan wel een uur lang -met plezier-naar één beeld kijken, en maakt zo duidelijk genoeg hoe slecht we zijn in kijken, maar ze schaatst zelf al te snel heen over de gedachten die opkomen als je bij één beeld blijft stilstaan.

Daardoor eindigt de voorstelling met een paradox: een pleidooi om grondiger te kijken en te denken over wat kunst is, eindigt als een haastige inleiding. Dat stoorde me bijvoorbeeld waar het ging over kritiek. Het is iets te simpel om gewauwel van curatoren en vox pop in te zetten om kritische reflectie te discrediteren als een nutteloos supplement van de ervaring. Net de jacht op ervaringen maakt dat we maar 11 seconden stilstaan bij een werk. Pas als je erover reflecteert krijgt het werk gestalte. Dan ben je uren en dagen bezig met slechts één werk. Umberto Eco suggereerde zelfs dat je aan de hand van één schilderij als de ‘Venus van Urbino’ van Titiaan de hele kunstgeschiedenis zou kunnen schrijven. Dat zou dan eerder ’11 days’  of zelfs ’11 years’zijn. Misschien moet Bouckaert daar eens over denken?  

Uw steun is welkom
Pzazz.theater vraagt veel tijd en inzet van een grote groep mensen. Dat kost geld. Talrijke organisaties steunen ons, maar zonder jouw bijdrage als abonnee komen we niet rond als we medewerkers eerlijk willen betalen. Uw steun is van vitaal belang en betekent dat we onafhankelijk recensies over de podiumkunsten kunnen blijven schrijven. Alvast bedankt!

Abonneren Login