Ultra Reut Shemesh / fABULEUS
Stoer zijn of stoer doen
fABULEUS nodigde de Israëlische, in Duitsland werkzame choreografe Reut Shemesh uit om met tien jongeren een stuk te maken rond mannelijkheid, in goede en kwade zin. ‘Ultra’ vertrekt vanuit de dreigende uitstraling van ultra’s, harde supporterskernen. Die krijgen de performers, waarvan slechts de helft jongens, nauwelijks belichaamd. Zo hard zijn ze gewoon nog niet. Net daardoor laat Shemesh merken dat er onder het harde groepspantser veel andere gevoelens schuilen.
Het eerste beeld van ‘Ultra’ is meteen raak. Ridder Seghers begint met een uitdagend-gemene blik richting toeschouwers met zijn drumsticks te meppen op een trommel en een cymbaal vlak voor de tribune. Hij haalt zo hard uit dat een van zijn sticks versplintert, maar hij blijft meppen, in de maat. Die donkere jungle ritmes verleiden na elkaar twee meiden om de vloer op te gaan op handen en voeten, met een schokkend bekken. Eens overeind blijven ze provocerend hun schouders en borsten vooruit duwen en achteruit trekken, met de heupen mee. Stoer.
De rest van de bende, jongeren op de grens van volwassenheid, volgt. Met hun glanzende trainingsbroeken en jasjes vol insignes en opschriften zien ze er uit als gabbers in de dop. Of als een bende ultra’s. Supporters zonder grenzen. Maar wel op een smetteloos witte vloer, tegen een dito achterwand. Weg van de gewone context van supporters. Zo ga je ze ook anders zien.
Als Seghers het drummen opgeeft neemt de techno-muziek van Simon Bauer het stokje over. Tegen dat klankdecor vormen de dansers een reeks tableaux vivants van straatgevechten. Eén performer, Mathis Schellekens, blijft daar buiten staan. Hij kijkt ons vooraan op het podium frontaal aan, met een stuurse, minachtende blik. Tot er een nauwelijks merkbaar lachje om zijn mondhoeken gaat spelen, als om te zeggen: ‘nu hadden we jullie toch mooi liggen. Jullie maar denken dat we een bende woestelingen zijn’.
Dat is best ambigu, want niet zoveel later is het Schellekens die een scheldtirade houdt. In het Engels, uiteraard. Anders klinkt het te gewoontjes. Stel je voor dat je hem aanzag voor wat hij is: een achttienjarige die zijn eigen onzekerheid weg schreeuwt. Dus gaat het van ‘Fuck, fuck, fuck’ en van ‘We want to fuck’ et cetera. Niets om je echt zorgen over te maken, al klinkt het best lelijk.
Het wordt nog gewelddadiger als Ridder Seghers cello begint te spelen op een dwarse, schurende, on-melodische manier. Dat is het signaal voor stoere groepsdansen. De spelers slepen stokken en takken aan. Daarna verruilen ze hun kleurige outfits voor echte uniformen: blauwe bloezen of camouflagejasjes die hen er nog meer als één groot lichaam, een bende, laten uitzien.
Het geweld slaat naar binnen als één speler plots de anderen tegen zich krijgt en voor half dood achterblijft. Het zijn de minst sterke momenten van de voorstelling. Niets moeilijker dan geweld uitbeelden op een podium. Het gaat de speltechniek van deze jonge spelers te boven. Dat heeft echter ook een positieve keerzijde: je merkt hoe kwetsbaar ze zijn, hoezeer hun stoere verschijning een manier is om zich groter en sterker te maken dan ze zijn.
Vechten of beminnen: de grens blijkt dun.
Reut Shemesh laat dat ook steeds duidelijker zien als gevechten onwillekeurig omslaan in tedere aanrakingen, en dan weer doorgaan. Vechten als een manier om affectie te tonen. Misschien niet de beste manier, maar wel een manier. Vechten of beminnen: de grens blijkt dun. De vraag is maar of en hoe je er gelukkiger van wordt.
De eindscène kaart dat onverbloemd aan. De spelers ontruimen de vloer en boorden ze netjes af met allerlei rekwisieten: de cello uiteraard, maar ook steentjes, stokken en andere prullaria. Het deed me denken aan kinderkamers: uitstalramen van kleinoden die niets waard zijn, behalve voor hun eigenaar. Jinte De Greef gaat midden in die kamer zitten. A capella zingt hen ‘Video games’ van Lana Del Rey. Een liedje over perfect geluk met z’n tweetjes, maar ook over de verveling van leven met een vent die alleen maar in videospelletjes geïnteresseerd is. Over geluk zonder perspectief. Net voor de lichten doven gaan alle spelers rond hen zitten om ons uitdrukkingloos maar intens aan te kijken.
Het is een dubbelzinnig einde van een dubbelzinnige voorstelling. Weerspiegelt dat slotbeeld wie deze jonge geweldenaars echt zijn of waar ze echt naar verlangen? Of net waar ze aan willen ontsnappen, zonder te weten hoe? Zijn ze echt zo baldadig, of is dat alleen maar groepssnoeverij? Dat blijft allemaal wat in het midden. Reut Shemesh biedt ons niet echt inzicht in de wereld van jonge ultra’s.
Maar wellicht gaat het haar daar ook niet om. Een voorstelling is tenslotte geen sociologisch essay. Een voorstelling wil ons doen kijken naar dingen die we anders negeren omdat we denken dat we het allemaal al gezien hebben en al weten. Op dat vlak weet ‘Ultra’ wel vaak te verwonderen en je te treffen door ongewone, intense details die vertellen dat er toch meer leeft in de hoofden van ultra’s dan we aannemen. Die details blijven wel bij. Net als deze stoere én kwetsbare spelers.
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz