Dans / Muziektheater

What remains Zoë Demoustier / Ultima Vez

Het echte vergeten

                                    ‘What remains’ van Zoë Demoustier is een voorstelling voor tien performers van 5 tot 75 jaar, over een ongemakkelijk thema: dementie, sterven en dood. Een krachttoer. Demoustier weet het thema te  vatten in sprekende beelden, ondersteund door een krachtige scenografie en score. Ze houdt de teugels echter zo strak in de hand dat de beelden weinig leven krijgen. Daardoor komt de verontrustende, want ontmenselijkende, vernieling die de ziekte aanricht nooit over het voetlicht.         
What remains
Pieter T’Jonck De Grote Post, Oostende, in het kader van TAZ 2023 meer info download PDF
20 augustus 2023

Hoog boven de vloer hangen vierkante kokers van wel een meter bij een meter, op onregelmatige hoogte en afstand. Afwisselend stuurt de ene of de andere hard wit licht naar de toneelvloer. Soms bakent het een lichtvlak af, soms een wazige vlek. De podiumruimte krijgt daardoor iets onvatbaar, onpeilbaar en tegelijk bruut. Dit ontwerp van Thomas Glorieux, scenografie en lichtontwerp in één is een belangrijke troef van ‘What remains’: ze verbeeldt het thema nog voor het stuk begint.

Een andere troef is het geluidsontwerp van Misha Demoustier en Rint Mennes. Aanvankelijk hoor je niet veel meer dan metalig geratel en gehijg, maar dat geluidspalet groeit uit tot er, ergens voorbij de helft van de voorstelling ook gitaren, nerveuze uithalen op saxofoon en drums bijkomen. In dat grillige, boeiende klankenlandschap krijgt de elektronische percussie een ongewone hoofdrol: ze geeft haast voortdurend, met nadruk, de cues aan voor een nieuwe handeling, vaak unisono uitgevoerd door meerdere vertolkers.

Dat is het derde element van ‘What remains’. De handeling. Die bestaat niet zozeer uit een choreografie als wel uit een reeks vignetten of tableaux vivants. Harde dreunen markeren elk volgend beeld, en soms zelfs elke wijziging in een beeld, zoals een plotse armzwaai.

Die tableaux staan aanvankelijk los naast elkaar, maar ze zijn wel precies geconstrueerd, en telkens anders uitgelicht. Pas geleidelijk ontstaan verbanden, maar als je de programmabrochure niet las ontdek je het associatieve verband pas naar het einde toe, na veel vertederende, mooie maar ook droevige beelden.

In een ultieme sleutelscène grijpt een oude man met een witte baard en een krans van wit haar (Jef Stevens) dan vertwijfeld naar zijn hoofd. Zijn handen wrijven en wrijven over zijn schedel, als om  wanhopig vat te krijgen op wat zich daar afspeelde. In een aansluitende scène zie je hem woedend het hemd weer uitspelen dat Misha Demoustier hem aanreikte. Het is duidelijk: de man dementeert.

Met exact hetzelfde gebaar opent de voorstelling echter ook: Misha Demoustier duikt daar op in een lichtbundel, krimpt in elkaar en wrijft manisch over zijn hoofd. Het gedreun van de score suggereert wanhoop, al weten we niet waarom. Nauwelijks is hij verdwenen of een jong meisje, een kind nog (Alice Monserez), duikt op, en steekt met een onpeilbare ernst haar arm en vinger omhoog.  Hij gaat om die opgeheven vinger draaien, als in een tredmolen, of als een klok die zot draait. Daarna draait zij om hem heen, en herneemt de gewone tijd zijn rechten.

    Het leven op het punt waarop het wegdeemstert door geheugenverlies of dementie.    

Die twee beelden samen, net als het wat onthutsende moment waarop de oude man de jonge in zijn armen neemt als een lijdende Christus, suggereren dat dit stuk gaat over het leven op het punt waarop het wegdeemstert door geheugenverlies of dementie. De jonge man is dan het beeld dat de oudere zich herinnert van zijn jeugd. Hij begraaft zijn jeugd, of zelfs zijn menselijkheid.

Het verklaart meteen waarom hier wel vier generaties op het podium staan. (Heel) jonge meisjes, pubers, een jonge man en vrouw, twee vrouwen van middelbare leeftijd en de oude man die op het einde centraal komt te staan. Ze verbeelden een levensloop, net als die uiteenvalt in verbrokkelde beelden. De voorstelling geeft dit sombere verhaal echter ook expliciet een hoopvolle draai. In diverse vignetten toont Zoë Demoustier immers hoe kinderen gebaren en houdingen van hun ouders overnemen. Hoe het leven doorgaat, hoe ergens iets overblijft  van wat elders verloren ging.

Of ook dit: Midden in het stuk verschijnt een jonge vrouw (Charlotte Maes) in een lang zilverige rok met een gefronst lijfje dat ter hoogte van haar buik zwelt, alsof ze zwanger is. Net dan gloeit achter op het podium rood licht op en vult rook het podium tot de figuur haast verdwijnt. Mocht het Romeo Castellucci zijn, dan verscheen op dat ogenblik een echte baby op het podium, maar hier zijn het de jongsten die rode doekjes uit de buik van de vrouw trekken.

Dat soort beelden, zwanger van vage betekenissen, vol gevoel, doen denken aan laatmiddeleeuwse aandachtbeelden, en soms zelfs aan symbolistische kunst rond 1900. Demoustier trapt niet in die val van hoogdravende symboliek, maar ze construeert wel beelden die eerder mikken op het momentane gemoed  dan op het besef dat gewekt wordt als beelden inbranden.

Soms mikt de regisseur zelfs heel zwaar op het gemoed, bijvoorbeeld in het contrast tussen Irene Schaltegger en Karin Vyncke. De ene ‘sterft’ herhaaldelijk – voortijdig dus, gezien haar leeftijd -. Haar lijden wordt bijna een embleem als ze wankel haar benen en romp van de grond heft (een beeld dat overigens treffend lijkt op de smachtende Carlotta Sagna in ‘Stella’ van Rosas, al had het daar een heel andere lading). De andere is de rots in de branding van deze vier generaties. Pathos is er ook als de spelers op een kluitje bij elkaar staan en een zwart gaas hen plots laat verdwijnen. Ontroering is er ook, steeds weer, als vanzelf als de jongste kinderen in alle onschuld ronddartelen terwijl om hen heen mensen sterven of mentaal ten onder gaan.

    Hier zijn jongeren ze precies wat we verwachten dat ze zijn: opa’s hartendiefje of een dartele speelvogel.    

Jammer genoeg komen die tableaux vivants zelden echt tot leven. Vooral de tieners voeren duidelijk precieze instructies uit. Ze interpreteren niet, spelen niet, maar staan er in functie van het beeld. Van de weeromstuit dacht ik aan de voorstellingen die Jan Ritsema maakte met jongeren, zoals ‘Het heengaan’ (1989). Hij liet ze gewoon over het podium lopen, als zichzelf, maar uiteraard waren ze zich bewust van de blik van de kijkers. Op een verwarrende manier werd zo zichtbaar hoe ze zich een houding gaven. Hier daarentegen zijn jongeren ze precies wat we verwachten dat ze zijn: opa’s hartendiefje of een dartele speelvogel.

Anders gezegd: er wringt niets in deze beelden. We zien wat we graag zien. ‘What remains’ is ernstig, ontroerend, diepzinnig, maar dan wel zoals we verwachten van een stuk over leven, dood en geheugenverlies dat zal zijn. Overigens: verbijsterend hoe sterk een nog relatief jonge maker als Zoë Demoustier zo trefzeker de theatermachine weet te bespelen. Dat is op zich bijzonder.

Maar toch: als Tuur Devens in een recensie in Theaterkrant spreekt over ‘ontroering, schoonheid, poëzie en troost’ dan herken ik dat wel, maar ik erken het niet. Ik voel ongemak, omdat de beelden te schoon en geconstrueerd blijven. Er zijn geen wanklanken. Kan er nog wel poëzie zijn als taal en geheugen verdwijnen? Dat maakt me ongemakkelijk: waartoe dient theater als het niet toont wat we wel weten, maar liefst vergeten?

Daar begint het echte vergeten. Al meteen na het applaus.         

Uw steun is welkom
Pzazz.theater vraagt veel tijd en inzet van een grote groep mensen. Dat kost geld. Talrijke organisaties steunen ons, maar zonder jouw bijdrage als abonnee komen we niet rond als we medewerkers eerlijk willen betalen. Uw steun is van vitaal belang en betekent dat we onafhankelijk recensies over de podiumkunsten kunnen blijven schrijven. Alvast bedankt!

Abonneren Login