Haperende lijven Meg Stuart / Damaged Goods / Dance On Ensemble
Haperende lijven
Door je rol vallen. Haperen. Glitches. Het is de nachtmerrie van elke performer. Het wordt erger met ouder worden: je zeult almaar meer verleden mee, en je lichaam wil niet altijd meer mee. De uitweg is de vlucht vooruit: in ‘Glitch witch’ omarmt Meg Stuart samen met danseres Omagbitse Omagbemi en componiste Mieko Suzuki het zwarte gat in een verbijsterend rollenspel vol haperingen.
Op de zwarte vloer liggen her en der discoballen groot en klein die als zeepbellen aan elkaar hangen. Ze drijven op een zee van zwarte vlokken. Eén enkele breed stralende lamp gooit een vaag licht op dit bizarre landschap van Nadia Lauro. Na elkaar zoeken Omagbitse Omagbemi, Mieko Suzuki en Meg Stuart er hun weg doorheen bij zachte synthesizerklanken. Ze dragen alle drie een zelfde, wat vormeloze zwarte outfit. Als ze tegelijk grote brillen van spiegelend glas opzetten die hun hele gelaat bedekken en onherkenbaar maken doen ze me denken aan marsmannetjes (of beter: -vrouwtjes). Ze zijn onvast te been in dit vreemde land: ze kantelen plots tegelijk naar achter, alsof ze gaan vallen maar doen dat dan toch net niet. Het is alsof ze hun lichaam niet meer helemaal vertrouwen. Ze staren ook lang naar hun handen alsof het vreemde dingen waren die ze voor het eerst zien.
Zonder aanleiding, of het moest zijn dat de muziek stopte, gaat al hun aandacht dan naar de vloer: ze duiken tussen het zwarte gruis, laten het over hun lijf dwarrelen of dragen het rond als een relikwie. Als Suzuki plaats neemt aan de muziektafel gaan de brillen weer af en verandert ook de lichtstelling. Alle licht komt nu van opzij, niet meer van bovenaf. Stuart en Omagbemi hangen rond tussen de discobollen terwijl de muziek aanzwelt, met een ratelende base line die uitloopt op staccato percussie. Wat daar dan gebeurt valt niet na te vertellen: de drie vrouwen verschillen daarvoor teveel van expressie en gebarentaal. Als zoeklichten plots over de vloer dansen en de discobollen laten flonkeren storten ze zich wel collectief in een hilarische scène. Vooral Stuart beweegt met strakke, overdreven mechanische gebaren, als een tekenfilmfiguurtje. Het lijkt alsof de drie vrouwen al die tijd in een vreemde, onwerkelijke wereld van zeepbellen en luchtspiegelingen leefden. En ze omarmen elkaar.
Hoe je dit moet lezen blijft duister. Een sf-verhaal of -parodie? Een symbolische vertelling? Een klucht? Hoe dan ook, een illusie, een vreemde poppenkast die abrupt stopt als de voorstelling zo’n twintig minuten ver is. De drie vrouwen beginnen tegen elkaar te wauwelen alsof ze zomaar een praatje sloegen. Het duurt niet lang of Stuart richt zich ook tot de zaal, maar nog kan je niets maken van haar onduidelijke klanken. Het is een dubbelzinnige scène: het gewauwel is onmiskenbaar gespeeld, bedoeld, maar je ziet wel geen rare wezens meer maar ‘gewone’ vrouwen.
Zonder dat ze het er dik opleggen besef je plots dat hier geen jonge vrouwen – voor performers dan toch – op het podium staan.
Dat trio loopt plots de zaal in, verdwijnt achter de tribune en keert weer met een hoop kleren die ze uitproberen. Een heel gedoe. Stuart past een tuttig rood kleed met pofmouwtjes dat haar veel te strak zit en erg kort is, en grijpt dan toch maar naar een langer, rozig glanzend kleed, al zit ook dat erg strak. Suzuki laat zich even een fluwelen rok aanpraten maar kiest dan toch voor een plooirokje met een tartanmotief, behangen met kettingen zoals dat in de jaren 1970, in volle punkperiode, hip was. Omagbemi gaat ook door een paar kostuumwissels voor ze eindigt met een wijde broek, een wijd uitwaaierend jurkje en een imposante lange jas met opstaande kraag, als een Afrikaanse koningin 2.0.
Het doet wat komisch aan, vooral door wat de vrouwen, die nu wel duidelijk te verstaan zijn erbij vertellen. Ze spreken over wat hun ouders en grootouders dachten over gepaste kledij, of, Omagbemi dan, over hoe ‘stylish’ haar grootmoeder was, over maandstonden, leeftijd, nostalgie… Zonder dat ze het er dik opleggen besef je plots dat hier geen jonge vrouwen – voor performers dan toch – op het podium staan. Performers met een totaal verschillende achtergrond ook: een witte Amerikaanse, een Afrikaanse en een Japanse. Toch delen ze dingen op een vertrouwelijke, intieme manier. Ze komen dichter tot elkaar, én dichter tot ons. Omagbemi zal, in wat volgt, bijvoorbeeld vaak oogcontact zoeken met willekeurige kijkers.
Die nieuwe situatie leidt, in de volgende scène, tot een heel andere dans. De drie vrouwen voeren elk vanop een andere discobol unisono een reeks gebaren uit. Met een beetje verbeelding zie je ze soms een radar imiteren die het luchtruim afspeurt. Soms vouwen ze dan weer hun armen voor hun hoofd of friemelen ze met hun vingers alsof ze die door elkaar weefden. Het zou ook een heksenritueel kunnen zijn. Ritueel doet het zeker aan door de plechtige traagheid en ernst. Dat unisono valt uiteindelijk weer uit elkaar, maar er blijven gemeenschappelijke sporen in de dans die zich – met horten en stoten – verder ontwikkelt.
De drie vrouwen komen hierna immers meer als individu naar voor. Stuart ‘misdraagt’ zich als ze Suzuki’s plaats inneemt aan de instrumententafel en wild tekeer gaat tot Suzuki bijspringt. Muziek maken wordt dan een soort dansen. Suzuki treedt op haar eentje naar het publiek toe dat ze wenkt. Omagbemi kaapt echter het vaakst de scène eens die overspoeld wordt door gelig licht. Een keer als ze als een zwarte diva de microfoon pakt, maar dan haar woorden niet meer vindt. Ze brengt er met moeite ‘emotion…devotion… someone to follow who doesn’t lead the way’ uit. Later voert ze in een indrukwekkende pantomime een ingebeeld gesprek, waarbij nu eens plezier, dan weer verbazing, vrees of ergernis en woede over haar gezicht glijden.
Het is misschien wel de belangrijkste scène van het stuk. Ze toont hoe de vrouw inwendig onderhandelt met een hele wereld die ze meedraagt en die haar vormde. Zo lees ik het toch. Ik zie haar onderhandelen met haar verleden over wat haar toekomst kan zijn. Dat werpt ook een licht op het buitenaardse begin van de voorstelling. We zagen drie vrouwen die verloren liepen in een schitterende wereld die hen nog vreemd was. Om daarin te navigeren moesten ze eerst terug naar wat hen maakte tot wie ze zijn.
‘Glitch Witch’ is nooit verlossend of ondubbelzinnig. Niemand is ooit ‘heel’ en ongebroken.
Het klopt in elk geval met de afloop van de voorstelling. Een vertraagde, jazzy pianoklank, ondersteund door een zware bas met daarbovenop een jankende gitaar creëert een intrigerend klankdecor voor een scène waarin de vrouwen onhandig, bijna spastisch door het nu met rook gevulde landschap bewegen. Desondanks vinden ze elkaar in een alweer wat houterige, onwennige maar toch innige omhelzing. Waarna ze nog even de armen heffen als om de hemel af te speuren en elkaar weer omhelzen. De discobollen flonkeren nu meer dan ooit.
Applaudisseren mag dan, maar de voorstelling is niet echt afgelopen. De snerpende orgeltoontjes van ‘Why can’t we live together’, de hit van Timmy Thomas uit 1972 weerklinken bij het eerste schuchtere applaus. Daar ging het dus over. over die vraag, gesteld door drie specifieke mensen in een specifieke positie, met een specifieke leeftijd.
Het absoluut merkwaardige van ‘Glitch Witch’ is dat Stuart, Suzuki en Omagbemi deze boodschap – als je daar al van kan spreken, want er zit toch enige ironie in deze muziekkeuze - niet direct meegaven noch, op het einde, voluit bevestigen. Zelfs als de performers elkaar omhelzen, voelt dat niet als een apotheose, maar als een aarzelend, onwennig moment. De voorstelling evolueert niet van een probleem naar een oplossing, maar toont hoe in zelfs zo’n eenvoudige omhelzing een heel leven van een heel lichaam meespelen. ‘Glitch Witch’ is nooit verlossend of ondubbelzinnig. Niemand is ooit ‘heel’ en ongebroken. Je zou de voorstelling daardoor als een stream of consciousness kunnen omschrijven, maar dan wel van bijzondere aard. De performers spelen immers al te duidelijk allerlei vooraf bedachte rollen en scènes. Ze zijn echter niet los te denken van de rollen die hen in werkelijkheid op allerlei manieren toevielen. Het stuk zet in een spel om wat er gebeurt terwijl we even niet opletten. Van het leven zelf dus.
Dat maakt ‘Glitch Witch’ niet meteen tot een publieksvriendelijk stuk. Het vertraagt en versnelt onvoorspelbaar en maakt vreemde sprongen in toon en thema. Een bijsluiter ontbreekt. Stuart behandelt de vorm, het verloop en het materiaal van haar voorstelling met een vrijheid en durf die je vandaag nog zelden ziet op podia. Het is misschien toeval, maar dat was ook wat Maatschappij Discordia, ook een gezelschap van oudere spelers, afgelopen week deed in ‘Schetsen en sporen’. Het is iets om te koesteren: spelers die niet meer willen behagen, maar levenservaring in al zijn complexiteit willen delen.
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz