Toneel

The shadow whose prey the hunter becomes Back to Back Theatre

Over neurodiversiteit, aaibaarheid, misbruik en miskenning

In ‘The shadow whose prey the hunter becomes’ ensceneert het Australische Back to Back Theatre een bijeenkomst van mensen met een mentale beperking. Die verloopt wat doelloos tot een stemcomputer hun ‘tegenspeler’ wordt. Die confrontatie doorprikt vele vooroordelen en waardeoordelen over neurodiversiteit. Al leek het al te enthousiaste applaus van het publiek achteraf die opschorting van een die hiërarchie van ‘competenties’ weer ongedaan te maken.

The shadow whose prey the hunter becomes
Klaas Tindemans Kaaitheater Brussel, in het kader van Kunstenfestivaldesarts meer info download PDF
31 mei 2022

Het applaus voelt erg ongemakkelijk aan, zeker als sommigen de behoefte voelen om recht te staan en luidkeels “Bravo!” te roepen. Ik heb de indruk dat niet de ongemakkelijke vertelling en de nauwkeurige speelstijl van de acteurs van het Australische Back to Back Theatre worden toegejuicht, maar de atletische prestatie van deze toneelspelers met een mentale beperking. Alsof men in de tribune zit bij de Special Olympics, waar inderdaad de inspanning en (vaak genoeg) ook het resultaat telt, zonder enige expliciete uitleg over wat die Olympics zo Special maakt – tenzij het gebruikelijke discours van zelfoverwinning.

Indien dit zou kloppen, dan hebben deze enthousiaste toeschouwers  aanvoelen weinig of niets begrepen van ‘The Shadow Whose Prey the Hunter Becomes’, naar mijn aanvoelen. Wie voorstellingen van Theater Stap bezoekt, waar al decennia lang met acteurs uit deze minderheidsgroep wordt gewerkt, zal zelden het publiek op zo’n misplaatste reactie betrappen. Of is dit enkel naïviteit? Misschien maak ik een intentieproces, en kan je als recensent maar beter niets zeggen over het publiek, maar ik verliet geërgerd de zaal. Na een schitterende voorstelling die ik, nadat de ergernis was weggeëbd, moeilijk kon plaatsen.

Men ensceneert een vergadering. Op de lege scène brengen twee spelers, Scott en Sarah (hun echte namen) enkele stoelen op, die ze netjes op een rij zetten. Ze wisselen wat woorden uit, en even later komt Chris erbij, die – zoals in Australië meer en meer gebruikelijk – eraan herinnert dat ze zich op native territorium bevinden. Met enkele flauwe grapjes over moeilijk uitspreekbare namen van first nations. Ze gaan vergaderen, maar waarover wordt niet echt duidelijk. Dat zal ook nooit helemaal duidelijk worden, want onderwerpen die ter plekke opduiken verdienen alle aandacht.

In eerste instantie is dat de vraag wat hen samenbrengt: is het een toeval dat zij allemaal een beperking hebben, motorisch en/of mentaal? Sarah verzet zich het stelligst tegen deze kwalificatie, en kiest voor de meest neutrale term: neurodiversiteit. Autisme is iets anders dan hersenbeschadiging, en dus moet ook hun ‘anders zijn’ tegenover mensen die mainstream mentale vermogens hebben verschillend geduid worden. Wat dergelijke discussie alleszins oplevert, bij de toeschouwer, is een bewustzijn van de nauwkeurigheid die zij eisen, in de tekentaal die het theater hanteert. En dat gebeurt dan ook letterlijk: traag, scherp gearticuleerd (zonder afwijkingen te verstoppen), een bijna gechoreografeerde omgang met de plaatsen op de scène, een duidelijke afbakening van grenzen. Bij het begin werd vooraan een geel lint op de toneelvloer geplakt: die grens zou niemand overschrijden, spelers niet, publiek niet, niemand.

Misschien is dit een bijeenkomst van een actiegroep, die het historische onrecht ten aanzien van de intellectually disabled – dat kan een (betwistbare) kwalificatie zijn van de groep – wil aanklagen en in de praktijk wil aantonen dat de notie van mentale ‘afwijking’ elke keer problematisch is, ook als je ze helemaal niet hanteert en de verschillen negeert. De neurologische netwerken zijn bij iedereen verschillend, en dit behoorlijk radicaal, maar waar ligt de grens aan gene zijde waarvan de samenleving het verschil niet meer accepteert en naar de therapie doorverwijst? Is consequent relativisme hier mogelijk?

Ze werden allemaal tegelijk als gevaarlijke criminelen en als ongeneeslijk zieken behandeld.

Scott beklimt op een bepaald moment een spreekgestoelte, dat hij samen met Sarah heeft opgebouwd, en hij schetst het akeligste voorbeeld uit de westerse geschiedenis, de Magdalene Laundries in Ierland, uitgebaat door kloosterordes, waar tot voor enkele decennia als vrouwen met ‘afwijkend gedrag’ werden opgesloten als dwangarbeidsters: zwangere tieners, vrouwen met psychoses of met een vergelijkbare psychische toestand, of gewoon opstandige meisjes – ze werden allemaal tegelijk als gevaarlijke criminelen en als ongeneeslijk zieken behandeld.

Maar de mogelijke actieplannen worden doorkruist door iets wat met het theater dat men opvoert zélf te maken heeft: de aanwezigheid van boventitels. Nu zijn wij dit, zeker als bezoekers van het Kunstenfestivaldesarts, al lang gewend, maar hier blijkt dat ook het Engels van de spelers systematisch boven hun hoofden op een tekstbalk verschijnt, parallel met de vertalingen. Dit gebeurt dus ook als men voor een engelstalig publiek speelt. Chris oppert dat een computer hun woorden herkent en rechtstreeks omzet van gesproken in geschreven taal (Je ziet inderdaad dat er geregeld correcties optreden: een verkeerd begrepen woord licht rood op en verdwijnt dan voor een juistere omzetting).

Sarah interpreteert dit meteen als de zoveelste vernedering: blijkbaar gaat het theater ervan uit dat neurodiverse acteurs sowieso onverstaanbaar zijn. Ze verwijst zelfs naar de beruchte computer ‘Hal’, uit Stanley Kubrick’s ‘2001 A Space Odyssey’, die de levens van de ruimtereizigers opofferde aan een hoger metafysisch doel van eigen makelij. Scott is net zozeer op zijn hoede en knoopt een gesprek aan met de computer – die enkel door haar stem aanwezig is, de hardware is niet zichtbaar. Hij spreekt die aan met Siri, inderdaad de naam van de ‘virtuele assistent’ die door een tech gigant ontwikkeld is. Siri antwoordt, en wel op een opvallend empathische manier. De artificiële intelligentie gaat zich ‘menselijk’ gedragen, bijna zoals de robots uit het Star Wars-universum: verrassend ad rem, maar met nogal flauwe humor – althans bij aanvang.

Steeds meer geraakt de bedoeling van de bijeenkomst – als die er al was – op de achtergrond. Alle aandacht van de fysieke, ‘echte’ spelers gaat naar die onzichtbare stem. Achterdocht maakt plaats voor nieuwsgierigheid, de donkere sfeer van wantrouwen tegenover een wereld die deze mensen altijd afrekent op wat ze niet kunnen, op hun afwijking van de norm, die sfeer maakt plaats voor een zekere vrolijkheid. Op de geluidsband, permanent aanwezig, is geen duistere drone music meer te horen, maar lichtere, poppy geluiden. Met iets van Michael Jackson tijdens het applaus, als een wat dubbelzinnig orgelpunt.

Wat is er dan gebeurd? Siri is langzamerhand binnengehaald en omarmd als een lotgenoot: een machine die met artificiële intelligentie de gemiddelde mens – zonder opvallende of als hinderlijk ervaren beperkingen – moet bijstaan, heeft opmerkelijk veel gemeen met de neurodiverse spelers die tegen hun vernederende perceptie strijden. Naarmate een machine meer op een mens gaat gelijken, ontstaat er ook meer sympathie, maar dan het soort sympathie die men heeft voor tamme huisdieren, of voor de lachende baby’s en peuters die men in het park ontmoet. Wezens die helemaal beoordeeld worden op hun aaibaarheid maar niet echt ernstig genomen worden.

We kijken dan naar personages die elkaars solidariteit aftasten

Dat hoeft misschien ook niet, tot op het punt dat het aaibare wezen zich daar zelf aan gaat ergeren. Die irritatie krijg je ook bij deze Siri te zien – vrij subtiel, ze komt niet echt in opstand – en meteen blijkt dat dit ‘theaterobject’ absoluut niets met artificiële intelligentie te maken heeft: ze is gewoon een stem die spreekt volgens het script, net zoals de spelers van vlees en bloed. Zodra het gaat over menselijke verhoudingen, over het aftasten van elkaars gevoelens, kan de theatrale illusie geprojecteerd worden op om het even wat: een sprekend dier, een stem zonder lichaam, de lippen in Samuel Beckett’s ‘Not I’.

Op een merkwaardige manier zorgt deze sympathieke Siri voor de emancipatie van de neurodiverse acteurs, die in haar een geestverwant gevonden hebben. En deze ontluikende vriendschap zorgt er ook voor dat wij als publiek, dat in meerderheid niet zo uitgesproken neurodivers is als de spelers, even alle vooroordelen lijken te vergeten. We kijken dan naar personages die elkaars solidariteit aftasten, die voorzichtig een taal zoeken om hun (historische) vernederingen te benoemen, aan te klagen en uiteindelijk om te keren. De diversiteit is zichtbaar gebleven, maar de intellectuele hiërarchie – in onze maatschappij vormgegeven in juridische figuren zoals ‘verlengde minderjarigheid’ – lijkt helemaal verdwenen.

Lijkt verdwenen, want bij dat al te enthousiaste applaus is die gelijkwaardigheid meteen vergeten. De gemeenplaats luidt dat dieren en kinderen altijd de aandacht opeisen op een scène. Zulk een applaus suggereert dat autisme of hersenbeschadiging ook op zo’n welwillendheid kan rekenen: men kijkt hoe goed ze het wel doen, ondanks hun zogenaamde beperkingen. Ik dacht dat we al verder stonden.


Uw steun is welkom
Pzazz.theater vraagt veel tijd en inzet van een grote groep mensen. Dat kost geld. Talrijke organisaties steunen ons, maar zonder jouw bijdrage als abonnee komen we niet rond als we medewerkers eerlijk willen betalen. Uw steun is van vitaal belang en betekent dat we onafhankelijk recensies over de podiumkunsten kunnen blijven schrijven. Alvast bedankt!

Abonneren Login