Toneel

Mémé Sarah Vanhee

Kuush’n, kook’n en vrij’n: het leven zoals het was

‘Mémé’ is een oprechte ode aan de gestorven grootmoeders van Sarah Vanhee. Ze keert ervoor terug naar de black box na voorstellingen in publieke plekken. Ze zet die black box met verve in om de levensverhalen van haar grootmoeders met veel zorg en diepgang te evoceren. Op het einde, als ze haar grootmoeders toespreekt over hoe het er vandaag aan toegaat, slaat het verhaal echter om in een betoog, waar de grootmoeders enkel naar te luisteren hebben. Zoals ze heel hun leven moesten luisteren. Dat geeft het verhaal een wrang nasmaakje.

Mémé
Jasper Delva De Kriekelaar, Schaarbeek, in het kader van Kunstenfestivaldesarts meer info download PDF
15 mei 2023

Sarah Vanhee zit wat verborgen in de hoek rechts vooraan terwijl het publiek binnenkomt. Het podium is opvallend leeg, behalve een tafel in de linkerhoek achteraan. Die tafel ligt vol met moeilijk te herkennen spullen. Vanhee steekt de vloer over en trekt met de hand een wit doek naar beneden. Er verschijnen videobeelden op van de theatermaakster en haar zoon Leander, die net zo’n lang, krullend haar heeft als zijn moeder. Ze liggen samen op bed in hun appartement in Brussel.

Het is een aandoenlijke scène. Vanhee tekent met de vinger een denkbeeldige kaart van België en lokaliseert daarop West-Vlaanderen, de provincie van ‘Oma’ en ‘Mémé’. Haar zoon doet grappige pogingen om hun dialect te imiteren. ‘Fourchette’ kent hij. Tot tien tellen in het West-Vlaams kan hij ook. Oma en Mémé stierven echter voor Leander geboren werd. Vanhee vraagt hem of hij meer over hen te weten wil komen. Samen versieren ze daarna de slaapkamer. Een lied met bijhorend dansje van knuffelbewegingen door Leander verwelkomt beide grootmoeders. Dat verhaal vertelt Vanhee vanaf nu live.

Mémé, Vanhee’ s grootmoeder aan moederskant komt eerst aan bod. Vanhee maakt hier een vreemde keuze: ze leidt haar verhaal in het Engels in met enkele biografische data. Mémé werd geboren in 1915 in Werken. Al snel schakelt Vanhee dan toch over naar het West-Vlaams. Ze vertolkt nu afwisselend Mémé, haar eigen moeder en de andere kinderen van Mémé die herinneringen aan haar ophalen. Aan de hand van al die stemmen krijgen we een indruk van het leven in die tijd. Er heerste ‘armoe’: niemand had een slaapkamer voor zich alleen, de kinderen en ouders moesten na elkaar in hetzelfde bad. Er was ook weinig affectie, op het kruisje voor het slapengaan na.

Vanhee heeft het ook over de verhouding tussen mannen en vrouwen: ‘De mannen zorgden dat er geld was en de vrouwen deden al de rest’. Van ’s morgensvroeg tot ’s avonds laat was Mémé in de weer. Ze deed het veld en zorgde voor de kinderen. Ze moest vooral ook veel vrijen, wat ze in het West-Vlaams zo mooi omschrijven als ‘kinders koop’n’. Zo schetst Vanhee het beeld van een sterke, genereuze, (ge)harde vrouw voor wie familie en zorg belangrijk waren. Maar ook, en vooral, een vrouw die geleefd werd.

Visueel ondersteunt Vanhee haar verhaal met objecten die ze uit zwarte doeken haalt die ze vanaf het plafond laat zakken. Dat Vanhee alles zelf doet, lijkt een ode aan de handenarbeid van haar Mémé op het veld. Eerst duikelt ze een typisch oma-kleed en dito schoenen op uit de doeken. Er volgen handgemaakte kleikleurige poppen van visueel kunstenaar en poppen- en objectenmaakster Toztli Abril de Dios. Één voor één plaatst ze die poppen, die telkens een ander kind van Mémé voorstellen, links vooraan op de vloer. Negen in totaal waren het er. Geregeld zegt ze tussendoor ‘bloed, bloed, bloed, bijna dood’. Later volgen er nog meer poppen, de kleinkinderen vermoed ik. Af en toe nemen de poppen zelf het woord en gaan ze verder in op de herinneringen die Vanhee in het West-Vlaams ten berde brengt. Soms stap Vanhee uit die rol als ze commentaar geeft in het Engels. Zo zegt ze plots ‘These are not their real names’. Wat Vanhee daarmee bedoelt, en waarom ze naar het afstandelijke Engels switcht, blijft echter onduidelijk.

Je moet er niet te ‘speciaal’ doen. Dat kreeg ze zelf ook ingepeperd als kind.

Na het verhaal van Mémé volgt een intermezzo. Vanhee laat het podium vol rook lopen, als een evocatie van het mistige, vlakke landschap van West-Vlaanderen. Op die manier plaatst ze het verhaal van Mémé in perspectief. Ze vergelijkt het met het ‘onderdanige’, ‘stille’ West-Vlaamse landschap dat’ nooit in opstand komt’, dat ‘moeten lonen’ en ‘waarvoor gezorgd moet worden uit noodzaak en gewoonte’. Een minimalistische soundscape van geluidskunstenaar Ibelisse Guardia ondersteunt haar overpeinzingen over de stilte die heerst in West-Vlaamse families. Je moet er niet te ‘speciaal’ doen. Dat kreeg ze zelf ook ingepeperd als kind.

Vervolgens heeft Vanhee het over Oma, haar grootmoeder aan vaderskant. Die geschiedenis illustreert ze met een schaduwspel met kleine poppen op een wit doek. Oma groeide op in Ramskapelle in een familie welgestelde boeren. Toen haar moeder stierf, zocht haar vader een tweede vrouw, want mannen voedden in die tijd kinderen niet alleen op. Het leven van die Oma vertoont heel wat gelijkenissen met dat van Mémé. Ook zij moet ‘kush’n, kook’n en vrij’n’. Ook haar leven wordt getekend door de wereldoorlogen. Maar er zijn ook verschillen, want Oma gaat, anders dan Mémé, naar school en schildert. Maar wat ben je daar mee op het platteland? Het verbaast dan ook niet dat ze heel haar leven depressief was. Ze had niet de mentale kracht om te voldoen aan de verwachtingen die aan haar gesteld werden.

Beide vrouwen kregen de moederrol opgedrongen. Mémé kwam er sterk uit, Oma eerder beschadigd. Met veel zorg en aandacht voor nuance vertelt Vanhee deze twee unieke, maar ook complexe verhalen. Ze wil echter ook het universele ervan laten oplichten. Dat doet ze vooral in de slotscène. Ze haalt beide grootmoeders het podium in de vorm van handgemaakte stoffen poppen. Vooraf laat ze een langwerpig, kleurrijk tapijt, met de hand geweven uit verschillende lappen stof, naar beneden zakken. Met al zijn lagen in aardse kleuren verbeeldt het de gelaagdheid van de (West-Vlaamse) gronden en verhalen. Vanhee drapeert een deel ervan over de vloer en plaatst er zachte zitkussens op. Nu mogen Mémé en Oma letterlijk op het tapijtje komen en plaats nemen op de kussens. Muziek met fluiten en drums vult ondertussen de ruimte.

Deze ingrepen veranderen de ruimte-ervaring sterk. Keken we eerst naar een lege black box, dan verzeilen we nu in een soort safe space voor rituelen. Daar spreekt Vanhee haar grootmoeders aan in het West-Vlaams. Ze duidt de positie van vrouwen vandaag: ze hebben een betaalde job buitenshuis, ze studeren, en ze hebben een huishoudhulp die hen ook bijstaat in de zorg voor de kinderen. Daarom zijn ze niet minder vrouw. Of hoe er misschien toch niet zoveel veranderde in de afgelopen 100 jaar, ook al baren vrouwen nu geen tien kinderen meer, maar drie (in de jaren 1960) of zelfs maar één vandaag, en ook al bewerken ze niet langer het veld, maar houden ze het bij kamerplanten en kruiden.

  Als Vanhee de grootmoeders vraagt wat ze daarvan vinden, antwoorden ze niet. Vanhee schakelt opnieuw over naar het Engels om uit te leggen waarom het antwoord uitblijft. Ze wist niet welke woorden ze hen in de mond moest leggen, zegt ze. Het voelt als teken van respect voor haar grootmoeders. Maar, als ze wat later vraagt of ze hen mag aanraken, iets wat in hun kindertijd nooit gebeurde, wacht ze niet op toestemming om het gewoon te doen. Als ze daarbij zegt dat ze mogen aangeven of ze het lastig vinden, voelt het toch wat tegenstrijdig. Wat wil Vanhee met deze dubbelheid bereiken?

Waarom krijgen de grootmoeders geen wederwoord?

In wat daarna nog volgt, probeert Vanhee te vatten hoe oude wonden over generaties heen doorwerken. Ze wil haar oma’s nieuwe rust bieden. Ze legt de poppen neer en evoceert een begrafenis. Als afscheidscadeau geeft ze haar grootmoeders boeken mee. Zo krijgt Oma ‘The vegetarian’ van Han Kang en ‘My year of rest and relaxation’ van Ottessa Moshfegh. Mémé ontvangt een boek van de Amerikaanse burgerrechtenactiviste Maya Angelou en ‘A manual for cleaning ladies’ van Lucia Berlin. Allebei krijgen ze er ook ‘The Joys of Motherhood’ van Buchi Emecheta en ‘The argonauts’ van Maggie Nelson bovenop. Dat zijn dan wel relevante en boeiende referenties maar het voelt toch een beetje als intellectuele namedropping, omdat Vanhee niet echt dieper ingaat op haar keuze, en haar grootmoeders er ook niet over aan het woord laat. Ik vraag me oprecht af wat die vrouwen zouden denken over pakweg het allesbehalve conventionele idee van familie dat Nelson in haar prachtige boek naar voren schuift. Het is sowieso jammer dat Vanhee in dit deel van de voorstelling de kracht van theater niet meer gebruikt. Waarom is alleen zij aan het woord? Waarom krijgen de grootmoeders geen wederwoord? Dat gebrek aan wederwoord geeft aan de ode van Vanhee een wrang nasmaakje. Waarom dwingt ze haar grootmoeders opnieuw in een rol waar ze zich misschien niet in kunnen vinden?

Dat valt nog meer op doordat de afscheidscadeaus van Vanhee in schril contrast staan met die van haar zoon. Die geeft Mémé en Oma een speelgoed robot, beyblades en een koe die geen melk maakt maar wensen. Dat zien we op een video. De gift van de jongen voelt oprecht warm en liefdevol aan. Dat mis ik op het tapijt. Leander geeft een cadeau zonder een tegengift te verwachten. Het is geven om simpelweg te geven. Deze videobeelden, net als die waarmee de voorstelling opende, tonen oprecht een andere manier van omgaan met kinderen, een andere manier van familie zijn. Het is dan ook jammer dat Vanhee, na haar zorgzame relaas over de levens van haar grootmoeders, dat gebaar niet zelf weet te vertalen naar het podium. 

Uw steun is welkom
Pzazz.theater vraagt veel tijd en inzet van een grote groep mensen. Dat kost geld. Talrijke organisaties steunen ons, maar zonder jouw bijdrage als abonnee komen we niet rond als we medewerkers eerlijk willen betalen. Uw steun is van vitaal belang en betekent dat we onafhankelijk recensies over de podiumkunsten kunnen blijven schrijven. Alvast bedankt!

Abonneren Login