Toneel / Performance

Het Salomonsoordeel Ilay den Boer

Hoe aannemelijk is een verhaal?

‘Het Salomonsoordeel’ van Ilay den Boer was de ‘Nederlandse inzending’ op het Theaterfestival Vlaanderen dit jaar. Een voorstelling die bijna een workshop zou kunnen heten: den Boer confronteert zijn publiek met de vragen die oprijzen bij de administratie over verhalen van asielzoekers. Hoe aannemelijk zijn die? En wat bedoelen we daar dan mee? Klaas Tindemans ging in op het verzoek van den Boer om achteraf te reflecteren op de vraag in welke samenleving we willen leven.

Uitgelicht door Klaas Tindemans
Het Salomonsoordeel
Klaas Tindemans Refu Interim, Tennisstraat 13, Gent. In het kader van Theaterfestival Vlaanderen meer info download PDF
21 september 2022

Na de voorstelling ‘Het Salomonsoordeel’ van Ilay den Boer, vraagt hij aan de deelnemers om een brief te schrijven, op papier, te verzenden met de brievenpost. In die brief kan de deelnemer reflecteren over de vraag in welke wereld wij met elkaar willen leven. Die zeer algemene vraag zal ongetwijfeld, toch bij de meesten onder ons, een specifiek antwoord krijgen, in het licht van de voorstelling die we gezien hebben. Ilay den Boer vertelt namelijk, in detail, over zijn ervaringen als ‘beslisser’ bij de IND, de Nederlandse Immigratie- en Naturalisatiedienst, vergelijkbaar met de Dienst Vreemdelingenzaken en/of het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen, in België. De IND beslist, onder voorbehoud van hoger beroep bij de Rechtbank, over de erkenning van asielaanvragers als vluchteling, en dit op basis van het Verdrag van Genève over vluchtelingen en artikel 3 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, aangevuld met richtlijnen van de Nederlandse overheid, politieke richtlijnen dus. Ilay den Boer ging nog een stap verder, door mee te draaien als griffier-in-opleiding bij de Rechtbank van Amsterdam, waar hij toekeek op het beslissingsproces van de rechter, inzake afgewezen asielaanvragen. Deze recensie is mijn brief aan Ilay den Boer.

Beste Ilay,

Ik beschrijf even, voor hen die meelezen, wat je tijdens ‘Het Salomonsoordeel’ doet. Je legt uit wat een Salomonsoordeel is. Dat is een beslissing waarin diegene die de macht heeft probeert het onontkoombare morele dilemma dat zo’n beslissing inhoudt te overwinnen, maar zonder de garantie dat haar of zijn beslissing de meest juiste is, in feitelijk en/of in moreel opzicht. De Bijbelse koning Salomon gebruikte een list om de knoop door te hakken. Twee vrouwen betwisten elkaar het moederschap van een kind, Salomon stelt voor om het kind in tweeën te snijden, Salomon wijst het kind toe aan de vrouw die weigert op het voorstel in te gaan. Of die vrouw met de grootste morele verontwaardiging over dat voorstel ook écht de moeder is, die zekerheid heeft Salomon niet, maar het geweten van elkeen is zuiver.

Zo gaat het ook met de beslissing over een asielvergunning, zoals dat in Nederland heet: de toelating om voor bepaalde tijd als vluchteling op het grondgebied te verblijven, met alle rechten daaraan verbonden. Je legt de procedure uit, en je benadrukt dat de asielzoeker niet moet bewijzen – zoals in het strafrecht – dat haar of zijn verhaal waar is, maar dat zij of hij dit ‘aannemelijk’ moet maken, zodat het ‘geloofwaardig’ wordt geacht. Om die aannemelijkheid te toetsen bestaat er dus een heel ambtelijk apparaat, de IND, dat de verhalen, de argumenten en – dat vooral – de documenten onderzoekt: landenspecialisten, documentspecialisten, specialisten inzake LGTBQI+, inzake religie en bekering.

De asielzoeker, van wie eerst nationaliteit en herkomst moeten vastgesteld worden, dient twee elementen aannemelijk te maken. Ten eerste, dat zij of hij zich in een bepaalde positie bevindt (bijv. seksuele geaardheid) of bepaalde handelingen heeft verricht (bijv. een demonstratie tegen de regering organiseren). Ten tweede, dat die positie of die actie tot een optreden van overheid of samenleving heeft geleid dat de asielzoeker in gevaar heeft gebracht of dreigt te brengen. Misschien is er nog een derde element, namelijk dat er een (opnieuw) aannemelijk oorzakelijk verband tussen beiden. Eén positie geeft nooit aanleiding tot asiel: economische omstandigheden, ook als die het gevolg zijn van het lokale, laat staan het globale politieke beleid. Je geeft uitgebreid voorbeelden, en wij, deelnemers/toeschouwers, mogen aanvullende vragen stellen. Telkens lijkt de verplichting tot bescherming – want daar gaat het in het asielrecht om – op het eerste gezicht vanzelfsprekend te zijn, tot er (zogenaamde) details opduiken: vervalste documenten, een vreemde stempel, ongebruikelijke reisroutes, overheidsoptreden dat zeer ongewoon is volgens de landenspecialist (bijv. een onverwachte vrijlating).

De redelijke aandacht voor de complexe samenleving waarin jij én de asielzoeker zich bevinden.

Je legt er heel erg de nadruk op dat je mentor, de senior ambtenaar Peter, je bezweert dat je niet op zoek mag gaan naar de mogelijkheid om een ‘ja’ te vinden in het verhaal, waarbij je de onvolkomenheden in het verhaal al rationaliserend uitgomt. Je moet als beslisser oordelen in het kader van een samenleving, waar die asielzoeker kan bij horen, als haar of zijn verhaal dus aannemelijk is. Terwijl je alle grote en kleine dilemma’s uit de doeken doet, ontstaat er een tweede verhaallijn in de voorstelling: je eigen morele wankelmoedigheid – of is dat een te scherpe uitdrukking? – als beslisser-in-opleiding: je gaat je identificeren met je taak. Dat is geen teken van onderwerping aan – ja, aan wat? Aan een ambtelijke logica? Aan een politiek regime? Het is eerder een noodzakelijke afstand die je creëert tussen de compassie die altijd je eerste reflex is, en de redelijke aandacht voor de complexe samenleving waarin jij én de asielzoeker zich bevinden.

De vraag is alleen: waarin bestaat die complexiteit dan? In het feit dat – helaas, misschien – een getalsmatig belangrijke groep Nederlanders (of Belgen, of Zweden) vindt dat het land ‘vol’ is, dat onze identiteit bedreigd is? En dat dus, pragmatisch bekeken, de nabije landen – Turkije, Niger, Soedan, zelf geen onbesproken regimes – hun verantwoordelijkheid moeten opnemen, en dat wij daar zelf graag veel geld voor betalen? Een draagvlak is er immers nooit, het beleid of de politiek creëert een draagvlak. Kijk naar de inplanting van asielzoekerscentra: eerst heerst achterdocht, opstandigheid, na enkele maanden onverschilligheid, soms zelfs begrip en solidariteit. De complexiteit is er wel degelijk, want je moet als bestuur wel actief de voorwaarden creëren om de overgang van achterdocht naar empathie mogelijk te maken. Met die bedenkingen zadel je mij dus drie uur lang op, en je vriendschap met Hassan zet alles op scherp, zeker naarmate zijn verhaal, volgens de officiële criteria, steeds meer gaten blijkt te vertonen. En dan laat je ons achter met zo’n existentiële vraag: in welke wereld willen wij met elkaar leven? Ik zou het niet echt weten, niet meteen na de voorstelling, en nu nog minder.

Je gaf ons, toeschouwers – of beter: deelnemers – van je voorstelling ‘Het Salomonsoordeel’ enkele minuten tijd om aan onze brief te beginnen, vlak voor het einde van je lange voorstelling. Drie uur lang morele dillemma’s, dat plakt aan je vel. Ik noteerde, bewust van het feit dat een eerste, intuïtieve gedachte meer vragen oproept dan antwoorden geeft. Twee zaken.

Ten eerste. Ik vraag mij af of de ambtenaar, de ‘beslisser’, op wiens plek jij maandenlang gezeten hebt, misschien eerst vriendschap moet sluiten met de asielzoeker wiens dossier hij behandelt. Natuurlijk verbiedt de deontologie dat, maar de vrij didactische oefening die ‘Het Salomonsoordeel’ onvermijdelijk is, roept toch de vraag op naar de grondslagen van zulk een deontologische regel op. Is de neutraliteit van de ambtenaar, ervaren door de vele dossiers, redelijk betaald en onomkoopbaar, ook geen vorm van partijdigheid, maar van een soort die niet objectief vast te stellen valt? In zijn standaardwerk 'Discourse' beschrijft sociolinguïst Jan Blommaert hoe documenten van Burundese asielzoekers, dagboekachtige notities eigenlijk, gelezen worden door de ‘beslissers’ van ons Commissariaat-Generaal. Blommaert beschrijft de ongelijkheden die structureel aanwezig zijn bij het lezen van documenten, met name het verschil in opvattingen over wat ‘geletterdheid’ betekent. Betekent dit namelijk ook dat je een goed verhaal kan schrijven, in een samenhangend alfabet, zonder ‘visuele tekens’? De ‘beslisser’ zal dit niet ontkennen, maar onze cultuur kent wel een impliciete hiërarchie waarin schrijven domineert op uitbeelden, en daarmee als accurater wordt beschouwd. Daarbij gaat het Commissariaat-Generaal vooral voorbij aan de ingewikkeldheid van de herinnering, een proces waarin alles draait om de juiste tekens om die herinnering op te roepen en vervolgens te representeren. Blommaert concludeert dat die ongelijkheid niet uit te roeien is. Tenzij door vriendschap, is jouw conclusie. Maar dat kan niet bij de IND, dat mag zelfs niet. Na Aristoteles, die vriendschap, philia, als voorwaarde voor wijsheid, phronesis, zag, is vriendschap echter uit het politieke vocabulaire verdwenen. Hedendaagse filosofen als Jacques Derrida en Paul van Tongeren hebben, wat krampachtig, geprobeerd vriendschap opnieuw op de politieke agenda te zetten, maar zoveel heeft dat niet opgeleverd.

Ten tweede, en dan komen we tot de essentie van je verhaal, in mijn ogen. Je mentor bij de IND, de ervaren ‘beslisser’ Peter, zei je – en het klonk vrij stellig – dat niet de mens beoordeeld moet worden, de asielzoeker, maar haar of zijn verhaal. Nu ben ik geneigd te denken dat een mens, toch in de mate dat een ander mens beoordeeld kan worden, niet anders in te schatten is dan door de verhalen die zij of hij vertelt. Of door de verhalen die zij of hij maakt, ook zonder woorden of beelden, door zich tegenover een ander mens op een bepaalde manier te gedragen – alles op de schaal tussen intiem en afstandelijk. Anders gezegd, kunnen we het ons permitteren om een mens in te schatten, laat staan te beoordelen, zonder aan te nemen dat haar of zijn verhalen samenvallen met haar of zijn bestaan als mens.

Anders is wantrouwen de norm, en dan gebeurt er niets meer – of erger: dan breekt er geweld uit.

We weten misschien, in onze postmoderne wijsheid, dat er een kloof gaapt tussen het ‘zelf’ van iemand en de verhalen die iemand, hoe geloofwaardig en hoe betrouwbaar ook, vertelt. Dat is een paradox, of zelfs een contradictie, maar we zijn, me dunkt, gedwongen die illusie te koesteren. Anders is wantrouwen de norm, en dan gebeurt er niets meer – of erger: dan breekt er geweld uit. Je vertelde één heel treffende anekdote, waarin die illusie opgeheven lijkt te zijn. Je ontmoette Hassan toen hij pas zijn afwijzing had vernomen. De fonkelingen in zijn ogen waren uitgedoofd, zijn gelaatskleur was helemaal grijs geworden. De toon waarmee je dit vertelde en het beeld dat dit bij mij opriep doen mij denken aan wat Giorgio Agamben, die veel nagedacht heeft over het meest verwerpelijke dat mensen elkaar aandoen, de Musulman noemt, de gevangene in het concentratiekamp die in de schemerzone tussen leven en dood zwerft, lichamelijk incapabel, contactloos, trillend en verschrompeld. Ik overdrijf natuurlijk, maar op het moment van Hassan dat je beschrijft vallen verhaal en écht bestaan even samen, heel kort en onnoemelijk pijnlijk. Alsof het alleen kan als elke hoop is gaan varen. Dat moment raak je, daar (h)erken je hem als menselijk, al te menselijk.

Tenslotte. De ervaren, licht cynisch geworden theatermens in mij had een bedenking, toen je aan je verhaal begon. Heeft Ilay den Boer wel écht bij de IND gewerkt, of bij de rechtbank, of in een AZC? Je licht theatrale toon – die opvallende pauzes, na een afgewerkte gedachte – vergrootte soms mijn achterdocht, tot ik concludeerde dat het er eigenlijk niet toe deed. Naast deze ‘huiskamervoorstelling’ speel je ook een locatievoorstel mét Hassan, mét Peter. Allebei echt, neem ik aan, maar ondertussen doet het er niet zoveel toe, wat mij betreft. Jouw verhaal, als insider in het Nederlands asielbeleid, op alle niveaus, is ‘aannemelijk’, ‘geloofwaardig’. Want dat is de blik waarmee ik naar een documentaire theatervoorstelling kijk, maar ook naar pure fictie. Al is daar de geloofwaardigheid misschien van een andere orde – maar dat is een ander onderwerp. Het feit dat ik (en niet alleen ik, vermoedelijk) onbewust van jou eis dat jouw vertelling ‘aannemelijk’ en ‘geloofwaardig’ is, vertelt misschien iets over de spreidstand die de ambtelijke beslissers bij IND of bij de Dienst Vreemdelingenzaken dagelijks moeten maken, de spreidstand tussen mens en verhaal dus. Ik geloof in de toneelspeler, de verteller Ilay den Boer, die ook een geëngageerde burger is, een activist misschien. Maar de asielprocedure laat zo’n subtiele empathie, die precies de kracht van het theater uitmaakt, absoluut niet toe. En dat is de tragiek, al is ook dat woord ongepast: de enige die iets over tragiek mag zeggen is de afgewezen asielzoeker.

Het spijt me dat ik je eigenlijke vraag niet helemaal beantwoord heb.

Van harte, Klaas.

Uw steun is welkom
Pzazz.theater vraagt veel tijd en inzet van een grote groep mensen. Dat kost geld. Talrijke organisaties steunen ons, maar zonder jouw bijdrage als abonnee komen we niet rond als we medewerkers eerlijk willen betalen. Uw steun is van vitaal belang en betekent dat we onafhankelijk recensies over de podiumkunsten kunnen blijven schrijven. Alvast bedankt!

Abonneren Login