Liebestod Juan Belmonte / Histoire du théâtre III Angélica Liddell
Theatrale zuivering
‘Sterven om te leven’. ‘Beminnen tot in de dood’. ‘Doodsverachting’. Daarover heeft de Spaanse actrice en schrijfster Angelica Liddell het in ‘Liebestod – Juan Belmonte / Histoire du théâtre III’. Bijna helemaal op haar eentje raast ze twee uur lang door over thema’s die de moderne samenleving verbannen heeft naar het kabinet van de psychiater. Maar met die moderne tijd heeft Liddell dan ook niets, helemaal niets. God en de Duivel zijn in de arena van haar gedachten nog springlevend.
‘Liebestod’ opent verrassend: het bloedrode gordijn schuift
open en onthult een figuur in een wijde paarse rok. Zijn of haar lange haar is
voor het gezicht gedrapeerd. Aan zijn of haar voeten: minstens tien katten aan
een leiband. Ze kijken verdwaasd om zich heen. Op de achtergrond: de typische schermplaten
van een arena voor stierengevechten. Het gordijn schuift weer toe.
En weer open. Nu staat een massieve zwarte plaat, als een
overmaatse grafzerk, midden op het podium. Dezelfde figuur -maar nu zie je wel
dat het een zwaar bebaarde man is- houdt zijn hand ertegen en leunt zo
voorover. Treurnis. Terug doek. Als het doek nogmaals opent, staat de man er
weer. Deze keer kijkt hij ons frontaal, uitdrukkingsloos aan. Maar aan zijn
voeten ligt een echt paardenhoofd. Wat is hier gebeurd?
Een uitleg bij deze beelden volgt niet. Als het doek weer
open gaat prijkt er een cafétafeltje, met een glas, een fles wijn en een stuk
brood in het midden van de vloer. Liddell komt op, in een lange, zwarte rok,
met hooggesloten bloes. Een weduwe, zegt die kledij, maar ingetogen of bedroefd
toont ze zich niet. Eerder lomp en stuurs ploft ze neer op de stoel, schenkt
zichzelf doodgemoedereerd een fors glas wijn uit en kijkt dan het publiek aan.
Stuurs en vrank.
Het woord ‘Heysel’ verschijnt op de achtergrond -maar pas
veel later ontdek je de betekenis daarvan-met ‘ons Heizel-drama heeft het in
elk geval niets te maken. Daarna volgt de naam van de Roemeens-Franse filosoof Emil
Cioran. Liddell citeert uitvoerig uit zijn werk. Staccato spreekt ze over
liefde, dood en de onmogelijkheid van het leven. Over leven dat niets betekent
zonder de dood. Over dood als noodzakelijk ingrediënt van het leven.
Als om haar doodsdrift te demonstreren schort ze haar rokken
op tot boven haar knieën, ontsmet ze, en kerft er dan in met een scheermesje. Later
kerft ze ook in haar handen en enkels. Het bloed dat steeds meer stroomt dept
ze af met een zakdoekje, en later met een stuk brood dat ze dan opeet. Het
zakdoekje zal ze ook gebruiken om haar vagina af te vegen.
Als er één ding zo al duidelijk is, dan wel dat dit geen
theater wordt zoals te verwachten en te voorzien was. Zowat alle regels van het
welvoeglijke zijn hier op enkele minuten gesneuveld: echte wijn, echt bloed,
dat doe je niet. Zeker niet ‘zomaar’. Speelt ze eigenlijk wel of is ze gewoon
zo?
Wie Liddell eerder aan het werk zag herkent wat hier
gebeurt: theater is voor haar geen ‘doen alsof’, maar een rituele handeling,
een expressie van een afgrondelijke afkeer van het leven zoals het is, van de
miezerige treurigheid ervan. Een treurigheid die alleen in het licht van
extreme ervaringen boven zijn eigen middelmatigheid uitgetild raakt.
Dat leidt soms tot hysterische uitbarstingen, zoals in het
lied ‘Asingara’, over wanhopige liefde. Maar ook tot blasfemische taferelen.
Als ze haar vagina afveegt met een bebloed doekje, noemt ze het vocht ‘Jezus’
bloed en de moedermelk van Maria’. Daarop zegent ze vijf mannen die met een
baby in de armen vanachter de schermplaten van de arena verschijnen . Met wijn.
Begeleid door doordringend luide orgelmuziek. Even later zwaait ze met het wierookvat.
Het blijft iets verbluffends hebben: hoe die tengere vrouw toch
zo’n haast woeste kracht kan uitstralen, ons twee uur lang kan doen kijken en
luisteren naar zo’n beelden en teksten. Dit was trouwens nog maar het begin. De
voorstelling gaat crescendo als er een opgezette stier verschijnt. Liddell
kleedt zich om in een hagelwit, wijd uitwaaierend kleed als een maagdelijke flamenco
danseres, maar staat dan als een ontregelde marionet te schokken en te
stuiptrekken. Tot een zwaar verminkte man met een lendendoek om -een verminkte
Jezus- het podium opgerold wordt in een rolstoel. Een verminkte Jezus, die ze
als een piëta in haar armen zal nemen. Zo gebeurt er nog veel meer. Teveel om
te vertellen.
Alsof ze tot zichzelf terugkeerde, verschijnt, in het tweede
deel van de voorstelling, in een zwarte négligé. Vanaf nu is haar stem niet meer
versterkt, maar spreekt ze ons toe via een microfoon. Is de vertoning dan
voorbij? Krijgen we nu ‘de uitleg’. Niets van. Wat volgt is een haast
eindeloze, maar briljante scheldtirade tegen de leegheid en de zinloosheid van
de moderne tijd. Het is hilarisch, zeker als Liddell ook de toeschouwers de
mantel uitveegt omwille van hun middelmatigheid.
Het is echter ook tragisch eens duidelijk wordt dat Liddell
eigenlijk vooral met zichzelf aan het spreken is, en het publiek en het podium
enkel als een echokamer van haar eigen sombere gedachten gebruikt. Ze heeft het
over haar eenzaamheid, over het verlangen naar overweldigende liefde -geen
liefkozingen, maar verkrachtingen- en dood. Ze verplaatst zich daarbij steeds
meer in het personage van Isolde uit Richard Wagners opera ‘Tristan und Isolde’,
dat ze zelfs letterlijk citeert.
Tegelijk verplaatst ze zich ook in de figuur van de torero
Juan Belmonte, die ondanks zijn fysieke handicap met ware doodsverachting tot
één van de grootste torero’s van Spanje uitgroeide. Dat voert uiteindelijk tot
het slotbeeld: ze beweent een gevelde stier als was hij haar Tristan, terwijl Wagners
‘Liebestod’ uit ‘Tristan en Isolde’ loeihard over de zaal golft.
En dan is er die kleine coda: alsof ze wakker werd uit haar boze dromen zegt ze plots: ‘Kon ik maar naar Afrika’. Terwijl de achtergrond vlekkerig geel en donkerrood wordt, als een Afrikaanse hemel tegen valavond, verschijnt een Afrikaanse man. Dat is de ‘Heysel’ wiens naam in het begin oplichtte op het achterdoek. Met hem doet ze een lieftallig dansje. Einde.
Leer je hier iets nieuws uit? Zie je -voor de kenners- een
nieuwe kant van Angelica Liddell? Niet echt. Maar het blijft fascinerend: een
vrouw die zich met al haar vezels verzet tegen het gestroomlijnde moderne leven
dat we leiden. Die alle poètes maudits, van Baudelaire over Rimbaud tot
Genet en Céline aanroept als haar getuigen en medestanders. Die roept om een
God die ons uit de modder van ons lamlendige bestaan kan trekken. Die zichzelf
tot zijn hogepriesteres uitroept. Die tegen de tijd in de mythe van de lijdende
kunstenaar belijdt en beleeft. Die geen hulp zoekt bij een psychiater maar
zichzelf reinigt in een theatraal ritueel.
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz