Honderdhuizen Yinka Kuitenbrouwer
Honderd manieren om (niet) thuis te komen
In 2014 praatte Yinka Kuitenbrouwer met honderd mensen over wat ‘thuis’ voor hen betekent. Die gesprekken verwerkte ze in een lezing. Ruim tien jaar later keert ze terug naar dat materiaal voor een nieuwe lecture-performance. Ze haalt in ‘Honderdhuizen’ schijnbaar lukraak herinneringen op aan die gesprekken. Ze vertelt er geregeld bij hoe het die mensen sindsdien verging. Een badinerend praatje in een klaslokaal. Meer is het niet. Toch blijkt zo hoe dat woord, ‘thuis’, dat we zo gedachteloos gebruiken, veel ladingen dekt.
Een klein leslokaal, ergens in een verdoken hoekje van de Grote Post in Oostende. Je zit met je neus op het tafeltje waar Kuitenbrouwer achter plaats vat. Er staat een cassetterecorder op, met daarnaast een stapeltje cassettes. Dat was zelfs in 2014 al lang geen courante technologie meer. Uiteindelijk laat ze maar één cassette, heel even, horen. Naast haar een fichebak voor A5 fiches, netjes voorzien van stickers voor elke letter. Ze doet een elastiek om haar hoofd en bevestigt er een wasknijper op. Die zal dienen om telkens weer een foto te tonen van de persoon waarover ze praat. Na een kort welkomstwoord haalt ze diep adem en ratelt dan 100 voornamen af. De laatste heet Willy.
Vanaf dan kiest ze, telkens met een lichte aarzeling, schijnbaar lukraak, een fiche met foto uit de fichebak. Een keer laat ze de keuze voor een beginletter aan het publiek over. Eens een fiche gekozen, kijkt ze even dromerig voor zich uit, als om het tafereel weer voor ogen te halen. Als ze dan aan het vertellen gaat, imiteert ze vaak de tongval van haar gesprekspartners, alsof ze weer helemaal in het moment zit. Soms lijken haar gedachten zelfs met haar aan de haal te gaan. De ene herinnering roept dan de andere op, door één of andere gelijkenis, tot ze weer landt bij het verhaal van één persoon.
Een van de dingen die al snel blijkt is dat een ‘thuis’ heel veel vormen kan aannemen. Bij haar bezoekjes had ze altijd een pak zelfgemaakte koekjes mee in de vorm van een huisje, tot haar broer, die een afgedankte bus bewoont, opmerkte dat het in zijn geval een bus had moeten zijn. Voor anderen was een stacaravan of een boot dan weer aangewezen.
Sommigen, zoals Linda, zijn uiterst honkvast. Zij verhuisde één keer in haar leven, van een gehucht bij Deinze naar Watten in West-Vlaanderen, in de Boerderijstraat. Haar man, zijn vader én grootvader zijn daar geboren en getogen. Boeren. Niet van hun erf te slaan. Maar Linda moest het huis toch een beetje naar haar hand zetten om zich er thuis te voelen. Het thuisgevoel hangt voor haar echter ook samen met de wetenschap dat iedereen in de straat elkaar kent.
Anderen daarentegen kwamen nooit thuis, of kwamen pas thuis na heel veel omzwervingen. Zo de Iraakse Roshna. Omwille van de politieke activiteit van haar ouders moest ze in haar jeugd ettelijke keren verhuizen. Ze bezocht meer dan tien scholen en vier universiteiten. Basta cosi, moet ze gedacht hebben: het zou haar zoon niet overkomen. Toen ze neerstreek in Amsterdam besloot ze nooit meer te verhuizen, wat het ook zou kosten. Twintig jaar houdt ze dat al vol.
Kuitenbrouwer sprak ook met heel wat mensen die op de vlucht gingen voor oorlogsgeweld. Thuis betekent voor hen vooral: geen geweld. Zo de getuigenis van Esra’a en Marwan. Zij kwam hier omdat er in haar land geen gepaste behandeling mogelijk was voor haar kind dat kampte met een hartafwijking en het syndroom van Down. Haar man kwam later over. Als ze later Irak nog eens bezochten in volle oorlogstijd beseften ze bij hun terugkeer naar Gent dat ze Gentenaars geworden waren. Gent = afwezigheid van oorlog = thuis. Ondanks de weemoed, ondanks de moeilijkheden om te integreren.
Doordat je zo dicht bij de vertelster zit, en doordat ze met een verbazende naturel een klein uur praat alsof we vrienden waren, ga je je ook thuis voelen in dit stuk.
Anderen daarentegen kunnen het niet stellen zonder enige reuring. Dat is zeker zo voor de Franse kraker Paul: een man die thuisloos zijn als zijn ‘gazole’ ziet. Hij wil zich niet binden aan een hoop stenen. Die kreet, dat een huis maar een hoop stenen is, en dat het thuisgevoel niet daarom draait, keert in vele toonaarden terug. Bij Leontien bijvoorbeeld, die beseft dat je maar thuis bent als je een partner hebt.
Sommige verhalen zijn schrijnend. Zoals dat van Ivan, die wellicht nooit thuis zal komen. Zijn hoogzwangere moeder – een vrouw zonder papieren - belandde met haar twee kinderen in een nachtasiel waar Kuitenbrouwer als vrijwilliger werkte. Midden in de nacht brak haar water. Het team overtuigde haar om naar het hospitaal te gaan. Tegen alle regels in ging Kuitenbrouwer haar daar bezoeken, en bracht pakjes mee voor de kinderen en de pasgeboren Ivan. Geen foto deze keer, enkel het briefje met het kamernummer van de boreling. Ze zag het gezin nooit weer.
Langs haar neus weg vertelt Kuitenbrouwer tussendoor dat ze zelf ook ‘ontworteld’ is. Ze groeide op in Amsterdam, maar belandde in Gent voor een theateropleiding en bleef in België hangen. Ze raakte zelfs haar Mokumse accent kwijt. Ze is nu eerder hier ‘thuis’. In Amsterdam spreekt ze echter wel met ene Klaas, een ex-kraker, die de hele discussie herleidt tot ‘iets cultureels’ in plaats van iets substantieels. “Ik woon hier nu zeven jaar. Zeven jaar, dat is ongeveer de tijd die een lichaam nodig heeft om al zijn cellen te vernieuwen. Ik ben dus helemaal van hier nu, want mijn hele lichaam is gemaakt van lokaal materiaal”. Was het maar zo eenvoudig…
Op het einde somt Kuitenbrouwer een lange reeks spreuken en gezegden over thuis-zijn op. ‘Home is where the heart is’ vat het enigszins samen, maar de hoeveelheid (volks-) wijsheden over het gevoel ergens thuis te zijn blijkt enorm. Daarop volgt er toch nog weer een nieuw verhaal. Als om te zeggen dat ‘thuis’ een onuitputtelijk onderwerp is.
Alleen daardoor al blijkt hoe geraffineerd de opzet van ‘Honderdhuizen’ is. Je kan als toeschouwer onmogelijk weten of de keuze voor het ene of het andere verhaal een ingeving van het moment is of past binnen een uitgekiende opzet. Toch vermoed ik dat dat laatste het geval is. De afwisseling tussen individuele verhalen en het moment waarop herinneringen over elkaar heen buitelen of de gezegden en spreuken op het einde doen je steeds intensiever nadenken over die ene vraag: ‘wat is thuis’.
Het gekke is: doordat je zo dicht bij de vertelster zit, en doordat ze met een verbazende naturel een klein uur praat alsof we vrienden waren, ga je je ook thuis voelen in dit stuk. Je verlaat dit tijdelijke thuis met enige spijt, want er moeten nog veel meer verhalen zijn. Zoals je eigen verhaal misschien? Hoe zou dat klinken bij Kuitenbrouwer?Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz