Ik wil niet Bert Haelvoet & Marianne Loots / Compagnie Goné
Vallen en opstaan
Leren doen je met z’n tweeën, je leert van elkaar. Dat is de heldere boodschap van ‘Ik wil niet’, de kleutervoorstelling die Bert Haelvoet en Marianne Loots maakten. Of het nu om zingen of vallen gaat: je moet zin krijgen om iets op te steken dat nuttig of gewoon plezierig is. De eerste voorstelling van hun eigen Compagnie Goné maakt de kinderen zot. Slechts met enige moeite houden ze de zaal onder controle, toch min of meer. Dit is kindertheater met een directheid die we eerder kennen uit de STAN-traditie, zonder veel uitvergroting of theatraliteit, wel stevig in your face. Inclusief een letterlijke klap om je oren.

Het is voor mij al een tijd geleden, maar het blijft brutaal. Een kleuter die blijft roepen ‘Ik wil niet’. Geen groenten eten, de tafel niet opruimen, niet naar school gaan, geen jas aandoen. Of nog: geen muziekles (zeker geen notenleer), niet zwijgen en stilzitten voor de televisie of in de schouwburg. Maar het is wel een zinnig uitgangspunt voor een theatervoorstelling, zeker voor twee acteurs die dit elke dag in hun eigen huishouden meemaken. Van de living naar de toneelvloer dus: dat ‘echte leven’ nemen Bert Haelvoet en Marianne Loots mee. Ze veranderen die mooie schouwburg in een even chaotisch landschap, of nog erger, in een vrolijke puinhoop, want hier zitten tientallen kleuters, met ouders die dit allemaal geweldig plezierig vinden. Je kan ze geen ongelijk geven. Toch niet bij een voorstelling die, zonder omwegen, ‘Ik wil niet’ heet.
Marianne Loots stelt zich voor als het personage ‘Marianne’, Bert Haelvoet als het personage ‘Bert’, maar verder zwijgen ze over hun mogelijke achtergrond. Marianne wil zangles geven aan Bert en Bert wil niet: dat is de enige informatie die je krijgt. Meer heb je ook niet nodig. Bert zoekt alle mogelijke manieren om aan de les ontsnappen. Dat lukt niet, want Marianne heeft het altijd in de gaten en fluit hem terug. Zij laat horen wat zingen is en vraagt dan of hij haar nadoet, maar meer dan een grom komt er niet uit. Behalve soms, per ongeluk. Zij maakt dan perfect gebruik van die toevallige mooie klank om hem te motiveren. Dat lukt, soms, maar gewoonlijk niet langer dan een paar ogenblikken.
Marianne probeert het publiek bij de les te betrekken, en de kleuters doen maar al te graag mee. Ze roepen ‘goed gedaan!’, ze klimmen over de zitjes, ze gaan zelf luidkeels zingen – vals of welluidend, dat doet er niet toe. Maar Bert blijft weglopen, en Marianne moet hem soms zelfs fysiek bij de les houden. Tot ze iets opmerkt dat haar kan helpen, dat haar autoriteit zou kunnen vestigen: in het dak van het theater begint een machine bellen te blazen, out of the blue. De zaal ontploft natuurlijk, zeker als zij en Bert er nog een schep bovenop doen en met bellenblaasbazooka’s door de zaal gaan lopen. Gaan ze die bende ooit nog stil krijgen? Of is dit eigenlijk geen probleem? In ieder geval lijkt Bert toch iets te hebben meegekregen uit de zangles, en iedereen zingt samen een nonsensicaal deuntje. Einde van de eerste helft.
Uit het niets begint Marianne nu over de scène te rennen, in een lange, uitgerekte struikelbeweging. De dingen die er rondslingeren , zoals een massa metalen kleerhangers aan een kapstok en stapels filmblikken, vliegen alle kanten op, liefst met veel kabaal. Filmblikken blijken daarvoor zeer dankbare materie. Even onverwacht (of niet, want Mariannes parcours is aanstekelijk) gaat Bert gewoon mee doen, maar nog heftiger. Hij katapulteert het metaal de lucht in. Hij schopt alles in het rond. Samen maken ze er een dadaïstisch feestje van: baldadig spektakel, zonder motivering, zonder dramaturgische noodzaak. Tenzij ze zouden dachten dat een verheviging de enige manier is om de zaal rustiger te krijgen, voor de tweede helft. Dat blijkt niet onterecht, want ze vinden hun focus terug.
Heel alert spelen, want elke onverwachte kreet uit de zaal dwingt tot een repliek, liefst ad rem.
In het begin had Bert al eens opgemerkt dat Marianne snel haar evenwicht verloor, dat ze viel en dat dat pijn deed. Nu wil hij haar leren vallen: de leerling wordt leraar, en omgekeerd. Hij sleept een valmat aan, zo lang als de scène breed is. Ze oefenen valbewegingen: hij doet voor, zij doet na, of ze doet het beter en vooral theatraler dan hij het zelf kan. Dat stemt overeen met de nogal expliciete boodschap die Bert verkondigt: dat een les beiden iets bijleert, leerling én leraar – gelukkig zonder opgeheven vingertje. Bij Marianne is er trouwens evenveel weerstand (‘ik wil niet’) als bij Bert in de zangles. En ook Bert kent de trucs om haar aandacht te pakken. En die van het publiek, dat niet echt rustig kan worden.
Zo leert hij haar (en ons) hoe je iemand in het gezicht slaat, zonder dat die dat voelt, terwijl de toeschouwers denken dat het écht pijn doet. Klassieke toneeltruc, en uiteraard proberen de kinderen in de zaal het zelf meteen uit, met of zonder succes. Marianne wil niet leren vallen, omdat het altijd pijn doet, ook bij het oefenen, ook met de perfecte judotechniek. Echt overtuigd raakt ze niet. Maar ondertussen was een heerlijk wanordelijk spektakel ontstaan, en daar zijn Marianne en Bert zelf ook héél gelukkig mee. Wij ook, al heeft de ervaren toeschouwer toch wat moeite om te wennen aan zo’n rumoerige zaal, die meer lijkt op een voetbaltribune vol ultra’s (maar dan niet agressief) of op popcorn vretende pubers bij een superheldenfilm (maar dan niet arrogant).
Loots en Haelvoet nemen een groot risico met ‘Ik wil niet’. Ze beginnen met een quasi volledige blackout van wel twee minuten: iedere programmator van jeugdtheater zou het afraden, misschien zelfs verbieden. Ze praten wel in het donker en je hoort geluiden. Marianne valt met veel gedruis, maar de zaal begint meteen te gillen en te brullen. En dan richten ze het woord direct tot dat publiek, dat niet meer kan zwijgen en stilzitten, in een conversatiestijl die antwoorden uit de zaal uitlokt. Ze gebruiken ook ‘moeilijke’ woorden die ze amper uitleggen, of helemaal niet: welke zevenjarige van vandaag (of diens ouders) weet nog wat een ‘filmblik’ is? Als toneelspelers zich systematisch tot het publiek wenden, zelfs al zitten ze in een fictieve situatie op het toneel, dat is dat vaak irritant, omdat het behaagziek lijkt (‘zie eens hoe mooi dramatisch ik bezig ben’), maar in ‘Ik wil niet’, waar Marianne en Bert voortdurend de blikken van de kinderen opzoeken, is dat juist heel productief. Oogcontact houden, zo veel en zo lang mogelijk: dat is de enige manier om enig overzicht te bewaren over de chaos die ze zelf creëerden. Heel alert spelen, want elke onverwachte kreet uit de zaal dwingt tot een repliek, liefst ad rem.
Deze frontale speelstijl doet denken aan de spelcodes van Discordia en STAN, die ondertussen een verworvenheid zijn, maar ze kan ook kantelen naar een vervelende, belerende houding, iets van ’wij hebben écht wel iets te vertellen en je kan het best in je oren knopen’. In die valkuil lopen Loots en Haelvoet nooit, omdat ze ook nooit hun nogal vanzelfsprekende identiteit als ‘speler’ afleggen, omdat ze zich niet gaan opsluiten of inleven in doordachte personages. Marianne en ‘Marianne’, Bert en ‘Bert’, spelers en personages, ze verschillen niet zoveel van elkaar. Niet omdat de ene zich met de andere identificeert, maar gewoon omdat ze zoveel spelplezier tonen, die ‘fictieve’ figuren. Of deze gedurfde spelhouding altijd werkt, bij deze jonge kinderen, is een open vraag. Ik kan me voorstellen dat het wel eens helemaal misloopt, dat de energie van Marianne en Bert niet op kan tornen tegen een (verbaal) gewelddadig publiek. Dan is het maar zo. Maar die onvoorspelbaarheid prikkelt hen ook, dat zie je. Anders zou het clichématig meespeeltheater zijn, en dat is écht saai. Dit is geen revue met een Verhulst en een pop met hondenhaar.
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz