The Köln Concert Trajal Harrell
Antieke goden op de catwalk
Trajal Harrell wou al langer iets doen met ‘zijn componist’ Keith Jarrett. In ‘The Köln Concert’, zo genoemd naar de roemruchte opname van een pianosolo van de pianist, toont Harrell dansers als antieke goden die op een hedendaagse catwalk tegelijk vrijheid en samenhorigheid zoeken. Hij laat zich gidsen door Jarrett en Joni Mitchell. Het resultaat is een korte maar krachtige voorstelling met een aantal markante beelden.
Het podium van het Kaaitheater, volledig leeg met uitzondering van zeven donkere pianobanken, baadt in fel wit licht. De Amerikaanse choreograaf en danser Trajal Harrell, gekleed in een zwarte broek en loszittend wit hemd, wacht ons op terwijl we binnenkomen. Op zijn borst hangt een witte negligé-achtige jurk met fijn patroon. Nog voor het publiek neerzit, weerklinkt er al muziek, maar die is niet van Jarrett maar van de Canadese zangeres Joni Mitchell met haar fragiele, oneindig wendbare stem. Op de tonen van ‘My old man’ beweegt Harrell alsof hij de stem van de zangeres belichaamt. Hij beweegt zijn armen wijd en wiegt zijn lichaam heen en weer op het ritme van haar song.
Atlas op de catwalk
Ondrej Vidlar, één van Harrells vaste partners in crime, doet zijn intrede op Mitchell’s ‘The last time I saw Richard’. Samen bewegen ze, bijna synchroon. Een arm gaat traag maar gestaag, vloeiend, vele malen de hoogte in. Eerst gebeurt dat vrank en vrij, maar geleidelijk aan lijkt het bewegen hen te bezwaren, tot het lijkt alsof de twee denkbeeldige lasten torsen en onder die last uit willen raken. Het blijft maar duren, alsof ze het werk van de verdoemde Atlas met zich meedragen. Zoals Mitchell zingt in ‘A case of you’, de zoetheid van het leven is slechts een voorbijgaand moment.
De engelachtige stem van de grande dame van de folkmuziek neemt het podium over met ‘River’ en ‘Both sides now’ als vijf andere dansers opkomen. Ze vormen samen met Vidlar en Harrell het nieuwe gezelschap dat de choreograaf oprichtte voor het Schauspielhaus Zürich. Allen, behalve Harrell, beginnen te paraderen over het podium in typische vogueing modus: hun motoriek en mimiek suggeren dat ze op een catwalk staan. De zwarte, veelal extravagante klederdracht zet dat beeld kracht bij. Een opvallende, elegante cape omhelst de schouders van Maria Ferreire Silva. Titilayo Adebayo draagt een oversized rok, Thibault Lac een enorme bontjas met in het oog springend luipaardmotief. Songhay Toldon heeft een grote bundel stof om zijn buik gebonden en Nojan Bodas Mair is gehuld in het zwart. Het doet wat denken aan een futuristisch uniform.
Vogueing meets butoh
Het bewegingsarsenaal spreekt van Harrell’s voorliefde voor vogueging, een dansstijl uit het New York van de jaren 1960die de overbekende, zelfbewuste gestes van modellen uitvergroot. Eender welke danser -man of vrouw, dik of dun, groot of klein en alles daartussen presenteert zich in vaak verheven en overdreven poses. Op het laatste nummer van Mitchell, dat Harrell als voorprogramma lijkt te serveren, tonen de dansers zich alsof ze willen zeggen: ‘Ik zal bepalen wat mooi is en wat wel en niet op een catwalk hoort’. Zelfs als ze goedkoop ogende sporttenues dragen, gedragen ze zich alsof ze paraderen in de meest kostbare kledingstukken ter wereld.
Dan horen we de eerste klanken van het legendarische Köln concert van jazzpianist Keith Jarrett, een optreden in de Opera van Keulen op 24 januari 1975 vol tegenslagen – zo duurde het vijf uur om de piano gestemd te krijgen waardoor hij eerst niet wilde spelen – maar dat zich vervolgens ontwikkelde tot zijn meest succesvolle opname en de best verkochte pianosolo aller tijden. De overgang in muziek valt bijna niet op, omdat de piano ook in de songs van Mitchell op het voorplan kwam.
Terwijl Jarrett’s pianowerk het publiek hypnotiseert, zetten de dansers zich neer op de zwarte pianobanken, als standbeelden in een tentoonstelling van antieke kunst. Het is een adembenemend beeld: edele lichamen bevroren in nobele, stoïcijnse houdingen. Allen lijken ongenaakbaar voor al wat er om hen heen gebeurt.
Één voor één staan de dansers nu op om solo te dansen. De bewegingen starten vol opwinding en extase, voortgedreven door de extatische energie die je associeert met de New Yorkse ballrooms. Maar dan gaat het mis. Iedere danser valt, struikelt, vergaloppeert zich, overrompeld door de expressieve, energieke manier van bewegen. De choreografie wordt hoekiger, en gaat lijken op Japanse butoh. Die dansvorm schuwt schoonheid om angst en twijfel te verbeelden. De initiële exaltatie, expressief en soulful maakt plaats voor terughoudendheid en aarzeling, alsof onzichtbare normen de dansers in het gareel duwen. Na elke solo trekt een danser zich terug naar achter, naar de tweede rij, waarop een volgende danser opkomt en opnieuw in dezelfde val lijkt te trappen.
De zoektocht naar een eigen plek
Het is alsof iedereen vecht voor zijn of haar plek, voor zelfvertrouwen, voor erkenning, maar die plek niet kan vinden. Onbegrip als enige eindbestemming van een eenzame solo. De viering van schoonheid, van panache, maakt plaats voor een oefening die dood en verslagenheid centraal zet.
Toch volgt een keerpunt als alle lichamen geleidelijk en erg precies eenzelfde, zittende houding aannemen op de hypnotiserende pianoklanken. Schommelende, subtiel zwiepende armen, ter plaatse trappelende voeten. Het publiek verstomt. Er gebeurt weinig, maar daardoor vallen de subtiele veranderingen des te meer op. Harrell’s initieel kalme gelaatsuitdrukking -hij toont als enige in het gezelschap iets van emotie in de loop van het stuk- wordt steeds bedrukter. Een kreet, die zweemt naar wenen, overstemt de muziek, alsof pijn hem als een onzichtbare kracht te neer drukt.
Allen lijken ze gevangen in hun eenzaamheid, en toch voel je als toeschouwer dat er iets collectief ontstaat, een samenhorigheid gevormd door de gedeelde pijn en onderdrukking. Allen zitten ze met een rechte rug. Het ziet er zwaar uit, pijnlijk zelfs, maar er gaat ook een soort kracht van uit. Dan vormt er zich, bijna onmerkbaar, een cirkel, alsof de dansers erkennen dat de korte verschijning als solist niet volstaat om vrij te zijn. Eendracht maakt macht? Ze dansen nu allemaal samen, met vegende, glijdende, opvallend vloeiende bewegingen. De hoekige en scherpe kanten verdwijnen, alsof ze opnieuw de kracht hebben gevonden hun zoektocht naar vrijheid en verbondenheid verder te zetten.
Samen als antieke goden
De choreografie is tot in de puntjes uitgewerkt en wordt erg precies uitgevoerd. Er is geen beweging te veel of te weinig, maar dat biedt ook ruimte voor interpretatie, voor associaties, voor subjectieve gevoelens. Met zijn gezelschap geeft Harrell duidelijk uitdrukking aan de wil van elk individu om een eigen weg te vinden en te gaan, ondanks beknellende normen die hen in de pas willen houden. Maar hij toont ook het verlangen om als een gemeenschap samen te komen, over bijna onoverbrugbare afstanden. Dat wordt wondermooi gevat in het laatste beeld van de voorstelling, waar alle zeven performers een rij vormen vooraan op het podium. Elk met een eigen, expressieve pose, en toch als een groep. In ware vogueing stijl poseren ze als antieke goden en titanen, klaar om hun plek in deze wereld op te eisen, ongeacht en ondanks alle obstakels op hun weg. Een krachtig, en vooral hoopvol beeld dat een korte avond mooi samenvat. Wat jammer dat het hier al eindigt.
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz