VéNus ReMix #2 Jean-Luc Ducourt
Venus, de ster die geen ster is
Niets betovert meer dan ballet: vrouwen die als godinnen schijnbaar moeiteloos op de toppen van hun tenen, met kaarsrechte rug, zweven over de vloer. Het is mooi van ver, maar misschien ver van mooi. Toch niet als je ‘VéNus ReMix #2’ van Jean-Luc Ducourt zag. Hij raakt niet aan de schoonheid, maar toont de rafelranden ervan. De splinters in het oog van de toeschouwer.Jean-Luc Ducourt gaf het kleine zaaltje op de begane grond van de ‘Raffinerie’ voor ‘VéNus ReMix#2’ door een kleine ingreep een heel ander karakter. Als de deuren opengaan zie je niet meteen het raster van zware gietijzeren kolommen, getuigen van het industriële verleden van het gebouw, die de ruimte bepalen. Een half doorschijnend, goudkleurig gordijn, dat straalt door de lichtjes eronder, creëert vanaf de ingangsdeur een feestelijk gangpad. Waar dat eindigt ontdek je pas de kleine tribune, en dan de kale ruimte. Die blijft verder leeg, op een wit zeil tegen de achterwand en een metronoom na.
De voorstelling begint als aan de voet van die achterwand een blauwig licht opgaat. Het suggereert de avondschemering van een mooie zomerdag. Manon Kolanowski komt op, zet de metronoom in werking en begint zonder verder omhaal een schijnbaar eindeloze reeks balletfiguren en -posities uit te voeren. Ze volgen elkaar wat willekeurig op. Een enkele keer voegt de danseres er een lichte sprong aan toe of markeert ze een arabesque. Het is alsof we keken naar een routineuze oefensessie. Ze draagt trouwens geen pointes, maar lichte witte slippers. Toch heeft de dans iets toverachtig, omdat Kolanowski nauwelijks voorbij de achterste rij kolommen komt. Door het tegenlicht, en de zwarte maillot die ook haar hals omsluit, zie je zo enkel een uiterst bevallig silhouet, als in een Chinees poppentheater.
Pas na enige tijd realiseer ik me dat er iets vreemds aan de hand is met de metronoom: die klinkt niet alleen onnatuurlijk luid – de klank ervan is versterkt - , maar gaat ook haperen, versnellen of onregelmatig tikken. De regelmatige wijzer spreekt dat nochtans tegen. Die onregelmatigheden lijken de danseres ook niet te verstoren in haar gelijkmatige gang. Het lijkt vooral alsof je eigen zintuigen ontregeld raken door je ogen uit te kijken op die onnavolgbare elegantie.
Als boven en opzij van het podium extra licht opgaat komt de danseres dan toch stilaan naar voren, zelfs tot vlak voor de tribune. Nu kan je haar trekken onderscheiden, haar uitgestreken expressie, zonder de plichtmatige glimlach van een ballerina. Je merkt zelfs details zoals de minuscule tatoeage die net vanonder een been van de maillot piept. En nog iets: haar wat zwaardere adem verraadt dat ze stilaan moe wordt. In tegenstelling daarmee krijgt de dansvloer echter steeds meer een feeëriek karakter: van links boven overspoelt een zwellende vloed van gelig licht de hele ruimte. De lichtjes onder het zijgordijn laten dat weer schitteren. Een diep geruis, waar langzaam gitaarakkoorden in bovendrijven overstemt nu het droge tikken van de metronoom.
Aan wiens verlangen beantwoordt deze dans? Hoeveel zinsbegoocheling gun je jezelf als kijker?
De danseres kiest net dat kantelmoment om haar schoentjes te verruilen voor pointes. Waarna ze weer van voren af aan haar oefeningen aanvat, maar nu op de toppen van haar tenen, voluit, pal voor het publiek. Op dat ogenblik verdwijnt de ruis uit de soundscape en hoor je ‘Vénus’ (2008), een van de laatste songs van de Franse zanger-componist-dichter Alain Bashung (1947-2009). De tekst is quasi onvertaalbaar door zijn subtiele spel met klank en betekenis. (Er werden hele scripties aan gewijd!) De tekst roept aanvankelijk een duister, gevaarlijk, rottend bos op, maar daarin duikt dan een oase op van grillige wellust, met kersen en perziken van diamant. Daar huist Venus, de liefdesgodin. In een vreemde tekstwending blijkt het dan te gaan over Venus, de avondster. Bashung herhaalt de tekst ettelijke keren, op een slepende, repetitieve melodie van staccato gitaar, banjo en viool, als een litanie. Het gaat op een wonderlijke manier samen met de eindeloos doorgaande dans. Die eindigt zoals ze begon, even abrupt, als het warme licht dooft en de achtergrond weer blauwwit oplicht.
Meer gebeurt hier niet, behalve dan dat de danseres in dit laatste deel steeds duidelijker tegen haar fysieke grenzen op loopt. Ze versaagt niet, en van een uitputtingsslag kan je niet spreken, maar je merkt dat ze hijgt en transpireert, hoezeer ze ook meester blijft van zichzelf. Of niet? Die vraag komt onverwacht bovendrijven. Dat ballet lichtheid en sprankelende schoonheid, de wellustigheid waarover Bashung zingt, oproept, het lijdt geen twijfel. Maar hoeveel daarvan is context en zinsbegoocheling. Hoeveel pijnlijke angels prikten de danseres, hoeveel brak en zurig water moest ze doorzwemmen, zoals Bashung zingt, om ons die illusie van een Venus (VéNus, naakte Venus in de titel van het stuk) te bieden? Aan wiens verlangen beantwoordt deze dans? Hoeveel zinsbegoocheling gun je jezelf als kijker? Wat is schoonheid? Enkele lichteffecten, een glanzend pad, herhaling die je ver weg voeren van wat er echt te zien en te horen is? Hoe betrouwbaar is de avondster? Is het wel een ster?
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz