Muziektheater

Moby Dick: at last Queequeg Speaks Gorges Ocloo / Ben Okri / Dominique Pauwels / LOD

Wet Herman Melville niet vertelde in 'Moby Dick'

‘Moby Dick at last Queequeg Speaks’, de bewerking door Georges Ocloo voor theater van Herman Melvilles legendarische roman ‘Moby Dick’ is, naar zijn zeggen ‘een jazzy opera over macht, status en de nood aan toenadering en gesprek in onze gepolariseerde samenleving’. Hoe dit stuk zich verhoudt tot het boek is niet altijd evident. Maar mede door het libretto van Ben Okri, een coryfee van de Afrikaanse literatuur, een sterke partituur van Dominique Pauwels en sterke vertolkingen  levert dat toch een bijzondere avond op.

Moby Dick: at last Queequeg Speaks
Johan Thielemans Kaaitheater, Brussel meer info download PDF
20 juni 2021

In een interview met de maker in het programma tracht Ocloo te verduidelijken waar het hem om te doen was. Zijn gedachtegang is niet altijd gemakkelijk te vatten. Het interview biedt een dwarreling van ideeën en associaties. Ik vroeg me meer dan eens of die wel klopten.

Ocloo heeft het erover dat Herman Melville’ s roman hem al heel lang fascineert. Maar dan lees ik dat hij kapitein Ahab’ s obsessieve jacht op de gevaarlijke witte potvis Moby Dick associeert met ons vooruitgangsgeloof. Dat ontlokt hem de overpeinzing: ‘Waarom moet het alleen maar meer en beter?’ Die gedachtesprong  kan ik niet volgen, net zo min als de gevolgtrekking die hij daaruit maakt: ‘Als je nooit tevreden bent, krijg je een zieke samenleving waaruit de moraliteit verdwijnt’.

Bedoelt Ocloo dan dat passiviteit en berusting de ideale levenswijze zijn? Daar heeft Melville het nochtans niet over. Zijn roman gaat over obsessie, en het ironische karakter ervan. Wie het kwaad te hardnekkig najaagt -met de potvis als symbool- bereikt het tegenovergestelde: de jager heeft op de duur zelf deel heeft aan dat kwaad. Goed verglijdt naar kwaad.

Het interview maakt zo wel duidelijk dat Ocloo een heel eigen versie van het verhaal biedt. Hij deed daarbij voor het libretto een beroep op de Nigeriaanse schrijver Ben Okri. Hij stelt één specifiek aspect van deze complexe roman centraal.

Het verhaal speelt zich af nadat het schip verging. De schipbreukelingen belanden in de buik van de potvis, bij de doden dus. Toch blijft kapitein Ahab -een van de twee rollen van Josse De Pauw-geobsedeerd door Moby Dick. Hij is blijkbaar gek geworden. Dat vindt hij ook zelf. ‘Supergek’, beweert hij zelfs, als hij in een waandroom zijn denkbeeldige bemanning beveelt om de potvis te doden.

Daarbij duikt een paar keer de vraag op of Ahab ’s obsessie geen uiting van egoïstische wraakzucht is. Tenslotte verloor Ahab bij een eerdere jacht op de potvis een been. Daarom roept Ahab ook plots uit: ‘De hel, dat zijn de anderen’. Maar de andere overlevenden spreken deze bewering, ontleend aan ‘Huis clos’ van Jean-Paul Sartre, tegen. Volgens hen zijn de anderen het leven.

Zal deze gek ergens rust vinden? Daar zal de tegenspeelster een belangrijke rol bij spelen. Bij Melville is Queequeg een prins uit Zuiderse landen. Hij scheept in bij de walvisvaarder om meer van de  wereld te zien. Hier grijpt Ocloo grondig in. Hij maakt van Queequeg niet alleen een prinses, een rol van Nobulumko Mngxekeza-Nziramasanga, hij laat haar ook spreken en zingen. Ze zingt deels in het Xhossa – die Afrikaanse taal met heerlijke clicks waar Myriam Makeba een eerdere generatie mee vertrouwd maakte.

Deze Afrikaanse vrouw kijkt toe hoe Ahab ontspoort en geeft commentaar. Zij is evenwichtig en bezorgd. Ocloo rust haar wel uit met een vreemd detail: ze zeult een pop mee. Is dat één van haar kinderen, of is zij nog kinderlijk naïef? Ik kan het niet plaatsen. Ze leeft tot op zekere hoogte mee met Ahab’ s waanzin, maar tracht hem ook tot rust te brengen en hem van zijn boze dromen te verlossen.

De interpretatie van Ocloo wijst erop hoe persoonlijk hij omgaat met de stof van Melville. ‘Moby Dick’ is slechts een uitgangspunt voor de eigen wereld die Ocloo construeert. Hij past op het oorspronkelijke verhaal hedendaagse schema’s toe zoals een alternatieve verhouding tussen man en vrouw, of de omkering van het koloniale perspectief, waarbij Afrika de witte man redt in plaats van omgekeerd. Hij stelt het gezonde evenwicht van de Afrikaanse tegenover de wilde emoties van de witte man. Vergeleken met de door passie verblinde Westerling is ze een toonbeeld van rationaliteit.

Verrassend is dan wel dat plots iedereen (ook de bemanning van de boot, die we enkel via een geluidsband horen) ‘Va Pensiero’ uit ‘Aida’ van Guiseppe Verdi inzet. Queequeg en tenslotte zelfs Ahab gaan mee in deze zang die een hevig verlangen naar bevrijding uitdrukt. Zeker de deelname van Ahab vertroebelt de activistische boodschap die je tot dan meende waar te nemen. Ahab heeft immers niets met sociale of antikoloniale strijd. Integendeel, hij is een kwalijke uitwas van het blanke meerderwaardigheidsgevoel.

Het geeft aan hoe kronkelig Ocloo denkt. Queequeg komt bijvoorbeeld niet in opstand, maar wordt in de loop van de actie een moederfiguur. De oude kapitein vindt op het einde zelfs troost in haar armen. Het is een ontroerend beeld van de Afrikaanse moeder en de blanke zoon. De Afrikaanse vrouw zingt afsluitend een wiegelied. Ahab komt tot rust, en vindt vrede als hij de afstand tot de vrouw overbrugt:

Het kapitalistisch/kolonialistisch schema ruimt op dat moment plaats voor contact en begrip. Kapitein Ahab vindt troost en bescherming bij de vrouw en zingt haar lied mee. De contrasten lossen zich op. Tegenstellingen, zoals arm tegenover rijk, vallen weg. Het is een zeer mooi eindbeeld dat precies uitdrukt wat Ocloo ziet als een noodzakelijke oplossing voor de wantoestanden in de wereld. Die omhelzing suggereert een utopische toestand, zonder conflict maar vol zorg en tederheid. De voorstelling vertrok bij de ‘Moby Dick’ van Herman Melville, maar komt uit bij de politieke en humanistische visie van Ocloo, de Belgisch theatermaker met wortels in Ghana.

De voorstelling wordt gedragen door de muziek van componist Dominique Pauwels. Hij schreef een afwisselende partituur. Het is ten dele een sobere partituur voor elektrische gitaar, maar heftige slagwerkpartijen wisselen die af. Daarbovenop komen de heel fraaie melodische zinnen voor de Zuid-Afrikaanse mezzosopraan Nobulumko Mngxekeza-Nziramasanga, al zijn ze als geheel soms net iets te vlak gegeven de sterke dramatiek van het verhaal. Maar ze is een indrukwekkende zangeres.

Tegenover de zangeres plaatste Ocloo Josse De Pauw in de rol van de oude kapitein Ahab. Hij brengt die rol met veel nuance. Herinneringen, knorrige momenten, het enthousiasme bij de jacht krijgen van De Pauw telkens een eigen toonaard, die hij vol overtuiging brengt. De Engelse tekst lijkt hem daarbij niet in het minst te hinderen. Integendeel, door zijn sonore, kleurrijke stem kan je zijn vertolking in deze muziektheaterproductie heel wel als een tweede zangpartij beschouwen. 

Uw steun is welkom
Pzazz.theater vraagt veel tijd en inzet van een grote groep mensen. Dat kost geld. Talrijke organisaties steunen ons, maar zonder jouw bijdrage als abonnee komen we niet rond als we medewerkers eerlijk willen betalen. Uw steun is van vitaal belang en betekent dat we onafhankelijk recensies over de podiumkunsten kunnen blijven schrijven. Alvast bedankt!

Abonneren Login