gone here (yet) to come Fieldworks
Theater heruitgevonden
‘gone Here (Yet ) to Come’, het nieuwe stuk van Fieldworks, zet heel veel gordijnen, touwen en doeken in om – op het eerste gezicht dan toch – weinig te zeggen. Het spel met de mogelijkheden van de theaterruimte kruipt echter meer onder je vel dan je zou denken. Je blijft aan het einde achter met een sterk gevoel van ontvreemding. Tegelijk is er dat tintelende gevoel dat je weer weet waarom live voorstellingen zo belangrijk zijn
Terwijl het zaallicht nog aan is staan Heine Avdal en Ingrid Haakstad voor een antraciet grijs fluwelen doek dat het podium aan het zicht onttrekt. Ze kijken ernstig voor zich uit. Ze lijken het publiek niet te zien en doen ook weinig. Haakstad kijkt op haar horloge, net als Avdal, al draagt die geen uurwerk. Het is de aanzet van een lange reeks routines. Ze spannen aandachtig een touw op, laten het vallen. Rollen een doek uit, bestuderen het en laten het ook vallen. Haakstad haalt een zwarte zakdoek boven, plooit ze op en steekt ze in de band van haar rok. Ze ontplooien een groter, zwart doek, spannen het op, vormen er een pashokje mee, plooien het aandachtig op en leggen het ook weer weg. Allemaal experimenten zonder duidelijk doel, maar gebracht met zoveel ernst dat je twijfelt of dit een onbegrijpelijke grap, een absurd mimespel of een allusie op ons routineuze leven moet voorstellen.
Hun aandacht verschuift nu naar het fluwelen doek. Om de beurt trekken ze aan weerszijden van het doek aan een ingebeeld zeel. Bij Avdal hoor je daarbij het gekraak van een windas en touwen als in een oud theater. Bij Haakstad daarentegen klinkt licht gepiep. Even denk je aan goed geoliede wieltjes, maar de tweede keer merk je dat het vrolijk vogelgekwetter is. Het doek zelf beweegt echter niet, tot het plots in één klap neerkomt.
Een nieuwe ruimte verschijnt. Het lijkt een heel lange, smalle en hoge kelder doordat twee wanden van grijzige doeken, die hangen aan hoge rail, zo sterk naar elkaar toe neigen dat ze een vernauwd perspectief bieden op een gesloten achterwand. Ook die bestaat uit grijzige, rafelige doeken, gedrapeerd over een buis. In deze krocht vatten Avdal en Haakstad een spel aan van neerlaten en ophalen van de achterdoeken. Ze zijn allemaal anders bevestigd, en gaan ook allemaal anders op en af. Elke knooptechniek wordt hier wel eens gedemonstreerd.
Drie andere performers, Yukiko Shinozaki, Oleg Soulimenko en Krisjanis Sants, verschijnen nu op het toneel. Geluid van vogels, wilder dieren en getrommel weerklinkt. Tussen de gordijnen flitsen lichten. Het dansen begint hier pas. De performers volgen met repetitieve bewegingen de lijnen van de doeken of van het podium of liggen als schildpadden op hun rug aan de zijkanten van het veld. In het schemer worden de zijdoeken als baldakijnen naar de zijkant van het podium gehesen. Plots verandert het perspectief. De nauwe kelder/benauwende jungle wordt een lage, open vlakte.
Ook deze zijdoeken vallen uiteindelijk. Rust daalt neer over het podium dat bezaaid ligt met de willekeurig neergevallen doeken. Ze lijken een vlak fjordlandschap met bergen en rivieren te vormen. Haakstad trekt een bootje over het podium aan een touw. Het laveert traag tussen de hopen stof. Ook deze actie lijkt ergens tussen een grap, een sfeermaker en het scheppen van een wereld op een podium te liggen.
Hierna betreden de dansers terug het podium. Ze gedragen zich als wat lompe theatertechniekers die het podium willen opruimen. De ene worstelt eindeloos met een vastzittend stuk stof, de andere sleept amechtig een zeil over het podium. Geleidelijk raakt de doelmatigheid verder zoek. Sommigen zoeken een slaapplekje in een fluwelen doek of hijsen veel te veel stof op hun schouders, tot ze zelf niets meer kunnen zien. Shinozaki wikkelt zich in een doek als een overmaats kleed met een lange sleep. De vredige sfeer van het fjordenlandschap slaat om in een soort slapstick.
Als alle zeilen naar de kant geschoven zijn, trekken Avdal en Souulimenko een lang, podiumbreed en vederlicht doek van de achterwand naar beneden. Ze grijpen het elk aan een hoek vast en laten het zo over het podium heen wapperen. Als ze vooraan beland zijn keren ze terug naar achter. Het doek golft mee. Dan keren ze weer naar voor, en terug naar achter. Ettelijke keren.
De bijna eindeloze variatie aan grijze doeken heeft de hoofdrol in dit werk
Telkens vangt het doek meer lucht zodat het gaat welven en opbollen tot een reusachtig volume, als een kolkende zee. De anderen verschuilen zich onder dat doek in telkens andere poses. Bij elke nieuwe golf van het doek klinkt een luider gedonder en gekraak, als van ijsschotsen of een bulderende storm. Van bovenuit schijnt een vaal licht op het doek dat geleidelijk verscherpt tot tekstregels in diverse groottes. Zinnetjes als ‘Everything is connected to something’ verschijnen. Je kan ze nauwelijks lezen door het fladderen van het doek, maar de laatste zin , ‘The curtain is falling’, kan je niet missen.
Dat is ook precies wat er gebeurt. Het doek dwarrelt naar beneden en gaat liggen, als een zee die tot rust komt boven de hoofden van de dansers. Plots lijkt het doek zo op een grillige zeebodem, compleet met onderwatergeluiden en sonarbieps. Een zwiepend lichtje daalt traag af tot vlak boven de oppervlakte, en zoekt daar schuchter het onpeilbare duister van deze diepzee af. Het doek glijdt ondertussen weg, en onthult de dansers . Ze liggen kop aan kop en voet aan voet op een lijn die de hele breedte van het podium in beslag neemt. Zo rollen ze naar voor tot aan de toneellijst. Daar staan ze op, nemen elkaars hand vast en wijken zo weer achteruit.
Op het eerste gezicht zagen we hier niet veel meer dan een ludiek spel met doeken. Toch blijven de beelden bij. Ze zijn imposant ondanks de eenvoud van middelen. Je wordt ook voortdurend verrast, zelfs op het verkeerde been gezet door de vele spelregisters van de performers. Mime, zelfs slapstick bij de beginscènes of bij het moeizame opruimen van het podium. Een meer lugubere toon bij het onderwaterlandschap of de slotbeelden. De junglescènes onder de baldakijnen of onder het doek voelden dan weer luchtige en speels aan. Maar wat de performers ook doen, je blijft kijken door de enorme toewijding die ze uitstralen. Het moet alleen al daarom wel iets betekenen.
Licht speelt een essentiële rol in die sfeerwisselingen. Aanvankelijk is het vlak en schaduwloos, waardoor het grijze achterdoek nog valer aanvoelt. Ook de zaal is dan nog belicht. Zaal en podium behoren nog tot dezelfde ruimte. Dat is niet die van het spel, maar van een vale realiteit van zinloze handelingen. Wat een contrast met het moment waarop er slechts één minuscuul lichtpuntje een oeverloos duister suggereert. Of het slotbeeld. Eén schijnwerper licht dan van achter het podium de performers uit. Maar een doek dat in het begin opgetrokken werd, en daar sindsdien doelloos hing te wachten werpt zo’n zware schaduw op Ingrid Haakstad dat ze er haast door opgeslokt wordt.
Het stuk speelt ook voortdurend met conventies en zet die op hun kop. De dansers ondersteunen even vaak het spel van de scenografie als omgekeerd. Dat doorprikt voortdurend betekenissen. Wat belangrijk leek wordt illusie, illusies krijgen plots groot belang, en omgekeerd.
De bijna eindeloze variatie aan grijze doeken heeft echter de hoofdrol in dit werk. Ze laten je de ruimte steeds anders ervaren. De beginscène speelt zich af voor een plat, grijs vlak, zonder diepte, als een reeks handelingen die ook figuurlijk diepte missen. Als dat doek neervalt, creëert een veelheid aan andere doeken daarentegen een grote diepte-illusie, als in een klassiek theater, die dan oplost in een landschap of een onderzeewereld. Alles is hier mogelijk, alles kan voor alles staan. ‘Everything is connected to something’, inderdaad.
Maar als de performers op één lijn naar voor rollen zie je plots dat die eindeloze ruimte maar zo’n vijf lichamen breed is, en niet veel dieper. Het is niet meer dan dat. En toch werd die kleine, lege ruimte, die ‘empty space’ zoveel meer, dankzij het spel vol verbeelding dat zich hier afspeelde. Zonder enig verhaal slagen Avdal en Shinozaki er zo in om ook de verbeelding van de kijker volop te laten draaien. Met wat doeken, wat lichten, wat klank en spelers die vol toewijding een spel ‘om niets’ spelen. Zo bewijzen ze de meerwaarde van een fysieke opvoering, van een echt podium, van echt spel. En hoezeer we dat de afgelopen twee jaar gemist hebben.
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz