Toneel

Parade HETGEVOLG

Met Degand op het hart

‘Parade’ van HETGEVOLG is tegelijk de meest foute en de meest fascinerende sociaal-artistieke voorstelling die ik in jaren gezien heb. Op het podium staan acht ‘hartenspelers’ uit de community van kwetsbare mensen waarmee regisseur Stefan Perceval nu al tien jaar werkt. In een duister ritueel delen ze hun diepste trauma’s, opgetekend door Peter Verhelst. Intussen sluipt Stefaan Degand rond hen als een tovenaar met een staf. Welkom in het purgatorium van ‘s levens wanhoop.

Parade
Wouter Hillaert OC De Buiting in Paal, Beringen
20 januari 2025   Veertig jaar geleden, in 1984, ontstond HETGEVOLG als een jeugdtheatergezelschap dat toen brak met de lieflijkheid van veel creaties voor een jong publiek. Tien jaar geleden, in 2014, nam regisseur Stefan Perceval het roer over, om het ook meteen om te gooien. HETGEVOLG vervelde tot een open theaterwerkplaats op basis van artikel 27 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens: “Eenieder heeft het recht om vrijelijk deel te nemen aan het culturele leven van de gemeenschap.” Met een voorliefde voor ‘gestigmatiseerde problematische doelgroepen’ maakt Perceval nu elk jaar meerdere ‘hartenproducties’ met scholen, welzijnsinstellingen en sociale organisaties.

Het gebeurt ver buiten de schijnwerpers, maar werkt lichtgevend voor steeds meer mensen die buiten de norm vallen. Naast zijn vaste thuis in Turnhout ontwikkelt HETGEVOLG nu zelfs nieuwe deelwerkingen in Leopoldsburg en Molenbeek. Een tijdlang bleef Perceval los van die participatieve werking ook nog klassieke creaties maken met enkel professionele acteurs, zoals ‘Wit is altijd schoon’ met Sien Eggers (2015). Vandaag geldt evenwel het principe dat hartenspelers en professionals altijd samen op scène staan.

In ’Parade’ zie je eerst alleen negen anonieme silhouetten. Ze tekenen zich scherp af tegen duister tegenlicht, op een glimmend leeg podium dat eruitziet als een opengeslagen boek, met één licht oplopende kant naar achteren. Het lijkt alsof Perceval ons wil meegeven: iedereen is hier gelijk als duister menselijk wezen. Centraal op de scène geeft Stefaan Degand wel het ritme aan. Ritualistisch bonkt hij met een zware kromme stok traag op de vloer. Zijn slagen initiëren een hartenklop die twijfelt tussen donkere dreiging en de belofte van iets nieuws. Die claustrofobische mystiek zal de hele voorstelling blijven kleuren, klam tegen de ribben. Lieflijkheid lijkt nog steeds niet de bedoeling bij HETGEVOLG.

De mensenroedel die daarna tot leven komt, doet denken aan ‘De blinden’, het stuk van Maurice Maeterlinck uit 1890 waarin een groep blinden vast komt te zitten in het bos. We zien losse zielen die nu eens tegen elkaar aanschurken, dan weer afstand nemen voor een eigen bekentenis. Ze wachten op een redding die niet komt, op een hoger geluk waar ze tegelijk voor terugdeinzen. Ook hun kostuums zijn symbolistisch losgezongen van elke anekdotiek. Ze geven alle personages iets middeleeuws: één torst een vaste takkenbos op de rug, een ander gaat gekleed in een maagdelijk witte trouwjurk, nog één heeft een stuk hond als kraag. Zijn het stukken aangenaaide geschiedenis?

Achteraan op het podium, achter de rand van het opengeslagen boek, versterkt live muzikant Kris Auwers die abstractie nog met een sferische soundscape. Dat intimistische muzikale tapijt is Percevals handelsmerk: zowat al zijn creaties drijven op een zacht wiegende klankenzee die zachtjes ons gevoel bespeelt. Ook in ‘Parade’ zorgt ze voor een weeë sfeer van mededogen. Tegelijk emballeert ze alle interactie op scène in een soort mystificatie van de geschonden mens. Soms zou je willen dat alle muziek even stilvalt, om echt de directe adem van de spelers te ervaren.

Er zijn zo weinig toegevingen gedaan dat ‘Parade’ onwillekeurig de grenzen verlegt van wat je kan doen met niet-professionele acteurs.

Het eigenlijke opzet van ‘Parade’ steekt schril af tegen al die visuele en auditieve poëzie: stuk voor stuk delen de hartenspelers flarden van hun eigen schrijnende (jeugd)herinneringen. Zijn ze die allemaal gaan vertellen aan Peter Verhelst, die ze vervolgens opwaardeerde tot theatertekst? Soms zijn hun bekentenissen kaalgeplukt tot hun naakte essentie, tot droge constateringen over kinderarbeid, mishandeling, abortus, verkrachting, opsluiting in de psychiatrie, verslaving, kanker, systematisch geweld, verlies van dierbaren… Andere belevingen zijn net sterk gepoëtiseerd in Verhelsts bekende zinnelijke schrijfstijl, zoals de ervaring van een varken slachten op de boerderij. Samen schetsen ze een aardedonker palet van ‘s werelds verzamelde ellende.

Binnen het sociaal-artistieke werkveld geldt dit soort persoonlijke bekentenislyriek vandaag als een gepasseerd station, als een jeugdzonde die begin de jaren 2000 samenhing met een ietwat romantische nieuwe interesse van de kunstwereld in het ‘authentieke’ verhaal van de gewone man. ‘Parade’ daarentegen smeert die directe beleving weer ongegeneerd uit. Al krijgen we ook vrolijke herinneringen te horen, uiteindelijk reduceert Perceval elke speler tot zijn of haar traumatische achtergrond. ‘Parade’ ligt niet ver af van ‘misery porn’.

Ook de omgang van Stefaan Degand met zijn medespelers voelt bijna grensoverschrijdend. Hij heeft daarin een vrije rol gekregen. Met een spiedende blik en een vervaarlijk bakkes, als een zwijgende nar of net een zonnekoning, schuifelt hij in eigen banen over het speelvlak, om zich nu en dan fysiek aan de anderen op te dringen. Met zijn kromme staf streelt hij hen of port hij hen aan. Hij drijft één speler bij zijn kruin op handen en voeten over het podium als een hond. Wanneer één oudere vrouw over haar eigen ervaring met prostitutie vertelt, buigt Degand zich over haar heen om herhaaldelijk ‘hoer!’ en ‘slet’ in haar oor te bassen. Vertolkt hij de oordelende gemeenschap? Is zijn stok een terechtwijzende vinger? Of eerder een antenne die hij af en toe opricht om daar alle ongehoorde verhalen van deze samenleving uit de lucht te plukken? Zijn half liefkozende, half agressieve houding blijft heel dubbel.

Hetzelfde geldt voor de repetitieve choreografietjes van hartenspelers die even niet aan het woord zijn. Hun eenvoudige collectieve bewegingen voelen vaak als snelle regieoplossingen voor de keuze om iedereen te allen tijde op scène te houden. “In mijn jeugd was ik een gebruiksvoorwerp”, getuigt speler Victor Gielis ergens. Eenzelfde indruk geeft hier de bewegingsregie. Ze voelt eerder opgelegd dan samen ontwikkeld, alsof er te weinig tijd is geweest om voorbij de evidente formules te raken. Ze maakt van de spelers zetstukken en geeft de voorstelling bijwijlen iets industrieels. Maakt Perceval te veel producties? Wordt het bandwerk? Op meerdere punten lijken de vorm en de inhoud van dit participatieve werk te vloeken met het emancipatorische opzet ervan.

Toch fascineert ‘Parade’, precies door die volstrekt eigenzinnige omgang met de sociaal-artistieke normen en waarden. De duisternis van deze voorstelling is zo consequent dat ze een statement wordt: er valt in deze wereld niets op te vrolijken. Ook de rauwe materialiteit van tekst, kostumering en spel maakt er een sprekend kunstwerk van. Er zijn zo weinig toegevingen gedaan dat ‘Parade’ onwillekeurig de grenzen verlegt van wat je kan doen met niet-professionele acteurs.

Worden deze spelers daarin serieus genomen? Dat is de hamvraag bij elke participatieve voorstelling. Hier lijkt het erop dat er meer met hen gespeeld wordt dan dat ze zelf mogen spelen. Maar net de uitdagende wisselwerking met Degand bewijst tegelijk hoeveel vertrouwen de hartenspelers van HETGEVOLG intussen gewonnen hebben op het podium. Ze worden niet speciaal beschermd omwille van hun kwetsbaarheid. Ze worden als spelers ernstig genomen. Je voelt ook dat ze er staan. Dat ze elk met hun verleden kunnen omgaan. Van die directe confrontatie gaat een wervende kracht uit. Je zou die kracht hoop kunnen noemen. Het is in elk geval het tegendeel van paternalisme.

Omgekeerd lost ook Degands bovengeschikte of minstens aparte positie zich uiteindelijk op, wanneer ook hij zijn persoonlijke trauma deelt. Hij vertelt dat als een Orpheus die in de onderwereld afdaalt om zijn dode geliefde terug te halen. Dat gaat diep, dat voel je. Even esthetisch als ontroerend is ook hoe Degand daarbij medespeelster Simonne Anthonissen aanwendt als broze pop, met haar tere armen en bezonken blik. Hun intieme wisselwerking is ‘Parade’ in een notendop: zorgzaam zonder enige zieligheid, met de hand op het hart, via de duisternis terug naar het licht. Als de lichten doven over ‘Parade’, blijft het een minuut lang stil vóór het applaus. Het is de gedeelde adem van de dood én van het leven. Die dubbelheid voelt op zijn minst eigenzinnig.        

Genoten van deze recensie?

Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.

Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.

Steun pzazz

Uw steun is welkom
Pzazz.theater vraagt veel tijd en inzet van een grote groep mensen. Dat kost geld. Talrijke organisaties steunen ons, maar zonder jouw bijdrage als abonnee komen we niet rond als we medewerkers eerlijk willen betalen. Uw steun is van vitaal belang en betekent dat we onafhankelijk recensies over de podiumkunsten kunnen blijven schrijven. Alvast bedankt!

Steunen Login