Performance

Fluisterbehang / Visite guidée Tristero

Ruis op het verhaal

Staande uitdrukkingen als ‘Als de muren oren hadden’ of beter nog ‘konden spreken’ vertolken een breed gedeeld gevoel dat huizen niet zomaar gebouwen zijn, maar levens en geschiedenissen dragen. Met gebouwen verdwijnen ook die levens en de wereld eromheen. Die intuïtie schraagt ‘Fluisterbehang’, een performance van Tristero. Het ensemble laat daarin een oude woonst, die met verdwijnen bedreigd wordt, terug spreken. Geen gemakkelijke opgave, zo blijkt…

Fluisterbehang / Visite guidée
Pieter T’Jonck Gallaitstraat 80, Schaarbeek (GC De Kriekelaar) meer info download PDF
06 oktober 2022

Gastvrouw Hanne Michielsen leidt ons binnen in het huis met nummer 80 aan de Gallaitstraat in Schaarbeek. Het leunt aan tegen GC De Kriekelaar waar het Kaaitheater tijdelijk onderdak vond. In het salon aan de straatzijde op de bel-étage toont ze een maquette van het gebouw waarvan we de geheimen zo meteen gaan ontdekken. Feit en fictie leunen daarbij flirterig tegen elkaar aan.

De fictie: het gebouw zou omwille van de nieuwe metrolijn 3 van het Liedtsplein naar het Colignonplein moeten wijken. Een blik op de kaart van de nieuwe metrolijn logenstraft dat meteen. In werkelijkheid is het huis eigendom van de VGC. Het VGC stelt het om de vier jaar aan andere artiesten ter beschikking. Tristero vond er nu onderkomen. Maar het raakt bij Brusselaars wel een gevoelige snaar: hoeveel wijken werden niet weggemaaid omwille van nieuwe metrolijnen of dwaze vastgoedplannen? Hoeveel geschiedenis is in Brussel niet letterlijk van de kaart geveegd?

De feiten? Dat deze burgerwoonst uit 1897 in het interbellum uitgebaat werd als pension is neem je grif aan. Dat de beroemde apotheker-industrieel Albert Couvreur, die Youri Dirckx in de voorstelling omschrijft als een voorloper van ‘Big Pharma’, hier zijn eerste apotheek uitbaatte: het zou best kunnen.

Heel aannemelijk is zeker dat een jonge vrouw, Madeleine, het huis overkocht en er 67 jaar bleef wonen, tot in de jaren 2000. Talloze rijke burgerhuizen in Schaarbeek gingen na WO II over op mensen uit de middenklasse. Ze wilden (of konden) niet meedoen met de stadsvlucht die al snel volgde. Het zijn de ‘echte’ Brusselaars.

Hanne Michielsen neemt het kleine groepje van zo’n 20 bezoekers vervolgens op sleeptouw naar de eerste etage. Door een bres in een gipskartonwand belanden we in een kamer aan de straatzijde. Daar demonstreert Arno Boey het opzienbarende experiment dat hier plaats vond. Een omvangrijke machine, een soort opgeblazen industriële stofzuiger (Christiaan Mariman) , zuigt de geluiden op die de muren absorbeerden in de loop der tijden. Via een koptelefoon kunnen we het direct meemaken.

We komen zo alvast iets te weten over Madeleine, haar man Roger en hun zoon Alain. Een tweetalig koppel, dat al eens kibbelt, maar het blijkbaar toch niet slecht doet. Nog een etage hoger, in een kamertje aan de achterzijde, gidst Youri Dirckx, de projectleider van dit experiment, ons samen met Boey door het hele archief aan geluiden dat ze opbouwden.

Je hoort alle talen, bijvoorbeeld het Jiddisch van Joodse huurders die later afgevoerd werden naar Auschwitz. Ze hebben het over hun Joodse buren die op één na de Shoah evenmin overleefden. Je hoort ook aandoenlijke fragmenten uit het leven van Madeleine als jonge vrouw én als grootmoeder. Pijnlijk is de discussie tussen de oude Madeleine en haar zoon Alain over de vraag of ze wel kan blijven wonen in dat te grote huis met zijn vele trappen.

Nadien kan het publiek in het belendende lokaal, dat volledig ‘uitgeluisterd’ werd, kijken naar al de post-its die de onderzoekers op de muren hingen op hun vindplaatsen. Soms best grappig: de discussies rond de bedsponde, aan de telefoon en de parlofoon, of de monologen voor de spiegel.

De apotheose volgt echter pas bij het bezoek aan de zolder. Hanne Michielsen omschreef die al bij aanvang als ‘de plaats waar we onze dromen bewaren’. Amber Vandenhoeck verbouwde die zolder tot een omgekeerde serre. Het publiek zit in een fragiele constructie van planken en half doorschijnend plastic die geprangd zit tussen de echte zolderwanden en -plafonds. In de smalle tussenruimte tussen de zolderwanden en de serre woekeren planten in een rozig licht.

Over de oude dag waarin slechte herinneringen vervagen, maar ook de goede.

De klank komt hier weer via koptelefoons. Het begint met regendruppels die neervallen op het dak. Maar het echte thema is de oudere vrouw die nog eens ‘Plaisir d’ amour’ wil zingen. Dit lied van Jean Paul Égide Martini dateert uit 1784, maar bleef tot in de 20e eeuw enorm populair. Het opent met de sombere gedachte dat ‘Plaisir d’ amour ne dure qu’un moment, chagrin d’ amour dure toute la vie’. De vrouw keert de betekenis compleet om. Ze maakt er ‘Chagrin d’ amour ne dure qu’ un moment’ van. Daarna raakt ze het spoor bijster. Ze negeert ‘chagrin’, maar  vergeet ook ‘plaisir’. In deze schemerige serre, waar het zicht naar ‘buiten’ vaag en troebel is, wordt dat een smartelijk verhaal over een falend geheugen. Over de oude dag waarin slechte herinneringen vervagen, maar ook de goede.

Je zou willen dat de hele voorstelling dit soort intensiteit en subtiliteit had gehad. Dat lukt helaas niet. Vooral op de tweede etage wekken de geluidsfragmenten de periode waarover het gaat niet tot leven. Brusselaars anno 1950 en 1960 spraken heel anders dan nu, ook in een intieme context. Ze gebruikten andere woorden. Hun taal, Nederlands, Frans en alles daartussen, was stijver en omfloerster. Op zolder hoor je dat in de plechtige dictie van een radio-omroeper en in de stem van de oude vrouw. Een verdieping lager ontbreekt die waarachtigheid. Je hoort acteurs van vandaag mensen van toen nadoen. Met de nadruk op nadoen.

Een dwingend verhaal, een intrige, valt evenmin te bespeuren in de tocht door het gebouw. Dat is geen verkeerde keuze. Als je gewone levens in een ongewone eeuw wil evoceren, moet je daar vooral geen strakke plot rond weven. Levens, ook in ongewone tijden, zijn vaak maar een snoer van voorvallen, die pas veel later betekenis krijgen. Net daarom had meer aandacht voor de ‘toonaard’ van die tijd de voorstelling sterker gemaakt. Aandacht voor stembuigingen, intonaties,  woordkeuzes, conversatievormen in een tijd waarin de samenleving definitief in een andere plooit viel, zonder dat de ‘oude’ bewoners van Schaarbeek het in de mot hadden.

Het zou zeker ook een goed idee zijn om de onderzoeksbevindingen op de tweede etage niet in de vorm van post-its te presenteren, maar een meer wetenschappelijke aura mee te geven. Post-its geven de ‘studie’ iets van een grap. Maar als je die tijd, en de trauma’s die Brussel toen tekenden, wil oproepen, mag het geen grap lijken. Het moet ‘echt’ zijn, al is dat dan by proxy.

Waar het uiteindelijk om gaat is dat geluidsfragmenten en klanken, vooral die van de menselijke stem, hun betekenis niet alleen ontlenen aan wat er gezegd wordt, maar minstens zozeer aan de ruis eromheen. In een verhaal over verlies, over herinneringen die wegdeemsteren, is aandacht voor die ruis cruciaal. Mocht Tristero daar sterker op werken, dan was dit een erg ontroerende voorstelling geweest. Nu is ze vooral merkwaardig.

Uw steun is welkom
Pzazz.theater vraagt veel tijd en inzet van een grote groep mensen. Dat kost geld. Talrijke organisaties steunen ons, maar zonder jouw bijdrage als abonnee komen we niet rond als we medewerkers eerlijk willen betalen. Uw steun is van vitaal belang en betekent dat we onafhankelijk recensies over de podiumkunsten kunnen blijven schrijven. Alvast bedankt!

Abonneren Login