Troisième nature Demestri & Lefeuvre
Paddenstoelen op het einde van de wereld? Of toch weer de mens?
In ‘Troisième Nature’ bouwen choreografen Demestri & Lefeuvre verder op hun onderzoek rond de creatieve mogelijkheden van fouten en afwijkingen. Centraal staan deze keer de wrijvingen tussen het organische en het artificiële, het menselijke en niet-menselijke, het levende en niet-levende. Inspiratie halen ze uit het boek ‘De paddenstoel aan het einde van de wereld: Leven op de ruïnes van het kapitalisme’ van de Amerikaanse antropologe Anna Lowenhaupt Tsing. Het resultaat is dubbelzinnig: een korte, maar beklijvende voorstelling, die echter net lijkt te bevestigen wat het wil bekritiseren.

In de studio in het dak van de kapel van ‘Les Brigittines’ ligt een cirkelvormige zwarte mat. Vier rechthoekige studiolichten baden het speelveld in een fel, wit licht. Het publiek neemt plaats op stoelen en zitkussens rondom de mat. Het zit zo met zijn neus op de actie. De setting voelt intiem, nabij, alsof choreografen Demestri & Lefeuvre alles in het werk willen stellen om je als toeschouwer goed te laten observeren wat ze zullen tonen.
In het midden van het speelveld springt een tot een grote molshoop verfrommelde gouden folie in het oog. Het object is van de hand van het duo Vanessa Pinto en Natalia Fandiño. Het materiaal lijkt op de nooddekens die mensen beschutten tegen onderkoeling, maar als object heeft het ook wat weg van een abstract sculptuur die glinstert onder het felle licht als een klomp goud. Zou het een natuurlijke grondstof voorstellen?
Daarop dooft het licht, op vier lampen na. De gouden folio begint heel stilletjes, bijna ongemerkt, te bewegen. De kreuken in het object verplaatsen zich traag, bijna meanderend, terwijl het krimpt en weer uitzet. Soms lijkt de bewegende materie te ademen. Tegelijk hoor ik het gekronkel, gewroet en gekneed van de folio, maar ook het opvallende plopgeluid van een stukgedrukte noppenfolie. Die minimale veranderingen, en het geluid ervan, scheppen een meditatieve sfeer. De soundscape van kunstenaar en dj Raphaëlle Latini, die doet denken aan het gezoem van een tl-buis in een verlaten loods, versterkt die nog.
Maar wat veroorzaakt die beweging? Doet de hitte van de lampen de folie bewegen? Zie ik plastic dat door de hitte smelt en vervormt? Of zie ik, als onder een microscoop, een ontluikende chemische reactie? Dat lijkt onzeker als het gouden object grotere en snellere vervormingen ondergaat en dan traag maar gestaag over de zwarte speelvloer voortkruipt. Ook het geluid versnelt, alsof je hoort hoe een plastic zak steeds sneller verfrommeld wordt.
Is dit nog wel een object, of is het stilaan een levend organisme?
Zo komt dit levenloos object meer en meer tot leven, tot ik plots erg duidelijk een rug, een nek en een hoofd zie tussen de glitter. Zouden de mensen rondom mij dit ook merken, of hadden ze het misschien al lang door? Ondertussen blijft het object wriemelend en wemelend veranderen van vorm op steeds nieuwe manieren. Op tijd en stond rijst nu vanuit het verfrommelde hoopje folie iets – Is het een arm? Een been? Een hoofd? – de hoogte in. Het is alsof we iets zien groeien, tot bloei komen. Het lichtontwerp van Nicolas Oliver en Aurélie Perret versterkt die illusie door een rode en later paarse glinstering over het gouden object te laten glijden. Plots krioelen er duizenden micro-organismen over en in het object. Is dit nog wel een object, of is het stilaan een levend organisme?
Die ontwikkeling gaat echter niet crescendo. Soms keert het organisme terug naar zijn oorspronkelijke verstilde toestand, alsof het de toeschouwer wil dwingen aandachtig te kijken, te observeren welke vorm het heeft aangenomen. De beelden die deze stilstand voortbrengen hebben wat weg van een landschapsschilderij met naar de hemel reikende kolommen die doen denken aan bomen, bergen of zelfs kliffen. Onverwacht deelt het organisme zich dan echter op. Een celdeling? Twee gouden creaturen bewegen nu onafhankelijk van elkaar, wriemelend als wormen of rupsen. Maar als ze elkaar weer ontmoeten gaan ze weer in elkaar op.
Op dat ogenblik weerklinkt het geluid van een ritssluiting, en zie je twee mensen bezweet uit de gouden folie kruipen, als twee vlinders uit een cocon. Het zijn de choreografen, Florencia Demestri en Samuel Lefeuvre. De twee dansen nog een tijd verder, waarin ze elkaar opzoeken en afstoten, sierlijk bewegen en opnieuw tot stilstand komen. Vooral in de momenten van halt houden valt iets op. Ontwaar ik hier klassieke Griekse of Romeinse standbeelden?
Is dit een ode aan de evolutie? Zien we de levenscyclus van niets tot cel tot organisme en uiteindelijk tot dier of mens of misschien zelfs een volwaardig subject met cultuur en kunst? Het programmaboekje vermeldt de invloed van het boek ‘De paddenstoel aan het einde van de wereld: Leven op de ruïnes van het kapitalisme’ van de Amerikaanse antropologe Anna Lowenhaupt Tsing uit 2015 dat recent werd vertaald naar het Nederlands. Het is een lijvig boek dat zowel bij academici en klimaatactivisten als bij kunstenaars groot aanzien geniet. De matsutake-paddenstoel, een waar luxeproduct in Japan, staat daarin centraal.
Tsing toont aan de hand van de matsutake de verstrengeling van verwoesting en nieuw leven, maar stipt vooral aan dat je natuurlijke ecosystemen niet los kunt zien van de acties van mensen en andersom. Niets nieuw onder zon, denk je dan. Of toch niet? Wat deze – blijkbaar erg stinkende – paddenstoel zo bijzonder maakt, is dat hij floreert op plekken die, naar kapitalistische maatstaven, kapot en waardeloos zijn. Zo groeit hij in de bossen van Oregon, waar de houtindustrie ooit welig tierde en die nu verlaten zijn door grote bedrijven in hun eeuwige zoektocht naar winst en uitbreiding. Juist in die catastrofale oorden vinden plukkers hun handelswaar. Het zijn bovendien zelf vaak mensen die in precaire omstandigheden leven en een geschiedenis van oorlog en ontheemding meeslepen. Juist door de matsutake herwinnen ze hun vrijheid en autonomie. Deze situatie heeft voor Tsing een poëtische schoonheid. Het kapitalisme negeert de ‘geruïneerde’ bossen waar de matsutake groeit. Maar wie beter kijkt, ziet beweging, leven, een kans op nieuwe gemeenschappen en een nieuwe relatie tot het land waarvan we leven.
Hier is het toch weer vooral de mens die alles in gang zet, doet bewegen, en dan vooral vooruit
Het boek laat lezers met andere ogen kijken naar de wereld en de ‘vooruitgang’ van het kapitalisme. Toch wil Tsing de mogelijkheid van vooruitgang niet zomaar onderuit halen. Veeleer wil ze onderzoeken hoe we kunnen leven zonder met zekerheid te weten waarheen we collectief op weg zijn. Leven in een wereld zonder eindbestemming, zonder teleologie. ‘Vooruitgang is een mars voorwaarts die andere soorten meesleurt in zijn eigen ritmes’, schrijft Tsing. Kijken we beter, dan zien we dat de verhalen van economische groei niet overeenkomen met de daadwerkelijk geleefde levens die daarachter schuilgaan. De meeste mensen, maar ook onze leefwereld, gaan er zelden echt op vooruit.
Het boek ontneemt het denken over het einde van de wereld (of beter: het einde van onze beschaving) zijn abstractheid en maakt het tastbaar. Dáár gaat het Tsing om: een gevoel ontwikkelen voor concrete praktijken, concrete verstrengelingen, en zo een blik ontwikkelen op wat zij de ‘kunst van het opmerken’ noemt. We moeten niet vooruitkijken, maar om ons heen. Wie de matsutake tot het einde van de wereld volgt en gadeslaat, weet dat ruïnes, verwoesting en onzekerheid, net als verregaande samenwerking met de niet-menselijke schakels in de productieketen een inherent onderdeel zijn van het leven op onze planeet.
Het is een fantastisch boek, een echte eye opener. Ik raad het iedereen van harte aan. Wie ‘Troisième Nature’ van Demestri & Lefeuvre ziet, zal de invloed ervan ook snel opmerken. Of ook niet, want achteraf kan ik me niet van de indruk ontdoen dat het werk van Demestri & Lefeuvre opnieuw in de val trapt van het door de mens gedreven vooruitgangsdiscours. We zien iets, een organisme, groeien, tot bloei komen. Het duo wil op deze manier de wrijvingen tussen het organische en het artificiële, het menselijke en niet-menselijke, het levende en niet-levende, die inherent zijn aan het leven, tonen, doen opmerken.
Maar waar Tsing de mens toont als slechts één, beperkt, onderdeel van een complex, meerlagig netwerk, van een toevallig amalgaan van menselijke en niet-menselijke actoren met verschillende ritmes, kan ik me na de voorstelling niet van de indruk ontdoen dat het hier toch weer de mens is die alles in gang zet, doet bewegen, en dan vooral vooruit.
Zo komen Demestri & Lefeuvre in hun poging om ons de ware plek van de mens en zijn verhouding tot het niet-menselijke in ons ecosysteem te laten opmerken opnieuw uit op datgene wat ze net willen bekritiseren. Zijn we gedoemd gemaakte fouten te blijven herhalen? Een boeiende voorstelling ten spijt, ik blijf achter met het gevoel van een gemiste kans. Dat is, in tijden waar anders denken over onze manier van leven en onze verhouding tot de natuur net zo belangrijk wordt, zonder meer jammer.
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz