Franje tout petit / Alfredo Zinola Productions
Existentiële verkleedpartij
‘Je bent wat je draagt’, wordt weleens gezegd. Stijl en outfit zijn voor sommige mensen geen oppervlakkige modegril maar een serieuze, identiteitsbepalende kwestie. Op een prettig onnadrukkelijke manier toont tout petit in ‘Franje’ (4+) dat je de vrijheid hebt om niet voor één stijl, niet voor één identiteit te kiezen – de mens is immers veel dingen tegelijk.
                            Een lege scène met enkel achteraan een reeks haken. Aan die haken een weelde aan ondefinieerbare objecten – kledingstukken lijken het, of mode-accessoires zoals tassen, sjaals, waaiers en hoofddeksels, maar nooit zijn ze precies zoals je je die voorstelt. De ‘kleerkast’ achteraan is eerder een verzameling kleuren, vormen en texturen met veel franjes, frutsels en frivoliteiten.
Op het ritme van een opzwepend wachtmuziekje stommelen de klasjes binnen. Elk klasje wordt door de performers (Ciska Vanhoyland, Lies Cuyvers en Jacopo Buccino) persoonlijk onthaald. Vanhoyland gaat zitten vlak voor de eerste rij (kussentjes op de scène), Buccino vlijt zich neer net achter deze rij, aan de voeten van de tweede rij die op stoeltjes zit. Ze kijken de kinderen aan, glimlachen, maken oogcontact. Cuyvers duikt op vanuit de tribune. De performers verplaatsen zich de eerste vijf minuten langzaam tussen, in en uit het publiek. Op die manier trekken ze fysieke, ruimtelijke lijntjes van voren naar achter en terug, van de zaal naar de bühne en vice versa. Noodzakelijk voorbereidend werk. Zo doe je dat dus; contact maken met een zaal vol vierplussers.
Het is wonderlijk welke springerige elegantie een rode rok, bestaande uit louter franjes, tentoonspreidt.
tout petit is natuurlijk geen groentje in het maken van kleutervoorstellingen. Het productiehuis creëert sinds 2013 dansvoorstellingen voor een jong publiek, en is sinds 2023 structureel ondersteund. Choreografen Cuyvers en Vanhoyland combineren hun liefde voor beweging met een aandacht voor scenografie, zoals voorheen in het zeer ruimtelijke ‘grot-nest-tempel-huis’ (2024). Voor ‘Franje’ werkte het duo samen met de Duitse choreograaf Alfredo Zinola. Dit keer staat niet de ruimte centraal, maar is alle aandacht gericht op de kostuums (Darius Dolatyari).
Vanhoyland neemt een eerste voorwerp van de haak – een soort zachte witte handtas – en knoopt die als een muts op het hoofd van de ander. De tas wiebelt ritmisch mee op de muziek (Koen Brouwers), dat levert een grappig effect op. De drie geven het object door, spelen ermee – het wordt nu eens een kamelenbultje, dan een springbal – en dan gaat het terug aan de haak. Een tweede voorwerp wordt losgemaakt; is dit een lange paardenstaart, of een baard? Soms staat één voorwerp even prachtig solo in de spotlights: wonderlijk welke springerige elegantie een rode rok, bestaande uit louter franjes, tentoonspreidt – en welke verbeelding zo’n kledingstuk oproept, tot leven gewekt door de danser die het draagt. Veel vaker echter spelen de performers via de kostuums met elkaar: ze kleden elkaar aan en uit, versieren elkaar, wikkelen elkaar in en af. Meestal is een van de drie dienstbaar – de regisseur van het spel, zeg maar – terwijl de twee anderen uitvoeren. Zo gaat dat bij kinderen, inderdaad. Langzaam nemen de lichamen van de performers het ritme over van de muziek, steeds meer kleurrijke laagjes en franjes zorgen ervoor dat ze transformeren tot steeds nieuwe personages. Ze vervloeien en verglijden onophoudelijk tot nieuwe gedaantes en ontdekken daarbij steeds nieuwe bewegingsmogelijkheden, want wat doen kleren eigenlijk? Ze zitten los of strak, ze maken je zichtbaar of onzichtbaar, ze verwijden je actieradius (wanneer je als een derwisj over de bühne tolt) of laten je net ineenzijgen onder het gewicht van hun tooi.
We zijn wat we aanhebben.
tout petit weet op meerdere vlakken perfect de balans te houden die nodig is om een zo jong publiek aan de voorstelling gekluisterd te houden. De kostuums zijn abstract en concreet tegelijk, zodat ze de verbeelding aanvuren zonder wrevel of onbegrip te wekken. Net ongewis genoeg om spannend te zijn, net vertrouwd genoeg zodat ze niet bedreigend worden. Een lang worstvormig blauw object kan zowel een sjaal zijn als een gevaarlijke slang – zeker als die met grote kracht rond de hals van Cuyvers geslingerd wordt. Wanneer later in de voorstelling twee van de drie performers worden aangekleed als mythische, oosterse figuren (zonder zichtbaar gelaat) en langzaam om elkaar heen cirkelen is dat zowel eng als opwindend. De muziek wisselt af tussen opzwepend en rustig, zodat de kinderen niet overprikkeld raken. Het evenwicht tussen spanning en geruststelling, tussen rust en energie wordt nauwgezet bewaakt.
Zeker naar het einde toe steekt tout petit de grens over met het figurentheater: twee performers worden dan met zoveel attributen aangekleed dat ze uitgroeien tot kolossen, reuzen van stof en doek, grappig en een beetje griezelig tegelijk. Net zoals dat met reuzen in een ommegang gebeurt, kruipen de performers afwisselend onder een ander stoffen omhulsel – ze geven de reus van franje aan elkaar door, alsof ze elkaars identiteit overnemen. Uiteindelijk worden ze één: een gigantische kolos van doeken en frutsels, met drie paar voeten onder. In het slotbeeld schuilen daaronder dan weer drie identiteitsloze, gezichtsloze figuren, in zwarte bodysuits gehuld. Klaar voor een volgende existentiële verkleedpartij. We zijn wat we aanhebben, inderdaad.
Genoten van deze recensie?
Vind je het belangrijk dat zulke verdiepende beschouwingen over de podiumkunsten blijven verschijnen, vrij toegankelijk voor iedereen? Steun pzazz als lezer vanaf 1 € per maand.
Wij doen het zonder subsidies. Met jouw bijdrage kunnen we nog meer voorstellingen aandacht geven en onze auteurs, eindredacteurs en coördinator blijven vergoeden. Pzazz is er voor jou, maar ook een beetje van jou.
Steun pzazz